Particulier moet niet het gat van de overheid vullen

Het welzijnswerk kan zijn legitimiteit terugwinnen door particuliere fondsenwerving, betoogde Lucas Meijs. Welzijnsdirecteur Dick Jansen bestrijdt dat. Een democratie moet kijken naar het algemeen belang, bijvoorbeeld om kwetsbaren uit de wind te houden.

Het betoog van Lucas Meijs raakt voor mij aan heel fundamentele zaken, zoals de rol van de overheid, en daarmee aan zijn belastingmonopolie. Om dat toe te lichten gaan we even terug in de tijd. Het welzijnswerk vindt zijn oorsprong in het onderlinge dienstbetoon zoals dat in alle drie grote maatschappelijke bewegingen – kerk, liberalisme en socialisme – gebruikelijk was. Daarbij was lang niet altijd sprake van een vrijwillig karakter, want de kerkelijke bijdragen waren een vorm van belastingheffing met uitsluiting uit de gemeenschap of van de sacramenten als ultieme sanctie. Wat het uitzicht op een eeuwig leven na dit aardse bedreigde: daar kan de hedendaagse belastinginspecteur niet tegen op!

Het speeltuinwerk en het club- en buurthuiswerk van eind negentiende en begin twintigste eeuw zijn de bron van het sociaal-cultureel werk zoals het ‘pannetje soep’ de bron is van de maatschappelijke dienstverlening. Verheffing en het lenigen van directe nood stonden daarbij voorop. De overheid heeft de financiering daarvan in de jaren vijftig  overgenomen. En met de belasting als instrument voor herverdeling van middelen is die overheid tot op heden de belangrijkste financier gebleven.

Gemeenten moeten niet de regie uit handen geven
Door nu een vorm van particuliere financiering te willen introduceren, al was het maar om maatschappelijk draagvlak te ontwikkelen, kijkt Meijs volgens mij met een schuin oog naar de Verenigde Staten. Uiteraard kennen we die vormen hier van oudsher ook al goed: de Zonnebloem, het Rode Kruis en Humanitas. En kerken zijn ook nog steeds zeer actief. Onderschat bijvoorbeeld Youth for Christ niet die actief is in het jongerenwerk. Echter, géén van deze organisaties laat zich sturen door de gemeenten. Gemeenten die deze organisaties structureel subsidiëren maken volgens mij dan ook een ernstige vergissing: zij geven in feite de regie uit handen en laten het  maatschappelijk veld zelf bepalen waar inzet nodig is. Het is de vraag of die inzet dan gepleegd wordt waar de nood het hoogst is.

Volgens Meijs zijn de hedendaagse welzijnsorganisaties losgeraakt van hun oorsprong. De overheid heeft na de ontzuiling de rol van de zuilen om middelen te herverdelen om de kwetsbaren uit de wind te houden simpelweg overgenomen. Zoals de overheid op veel meer terreinen de samenbindende rol van de zuilen overnam. Ik vraag mij echter af welzijnsorganisaties daarmee footloose zijn geraakt, zoals Meijs suggereert.

Meijs stelt voor de omgekeerde weg te bewandelen en weer vaste voet in de samenleving te verwerven met particuliere donaties. Dat is volgens mij een doodlopend spoor. Want de gemeente wil - uiteraard democratisch gelegitimeerd linksom of rechtsom - blijven sturen zodat het welzijnswerk van betekenis kan zijn voor de kwetsbaren in de samenleving. Gemeenten dienen dit wettelijk ook te doen. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning is geen vrijblijvend nummer. Een burger kan er ook rechten voor ondersteuning aan ontlenen. Bij de Zonnebloem heeft hij dat recht niet, want steun door een particuliere organisatie is een gunst. Daarmee is het welzijnswerk, hoe schaars gefinancierd ook, te allen tijde een ander type organisatie dan een volledig door particulieren gefinancierde voorziening. Als zo’n organisatie ook particuliere giften gaat vergaren, zal dat voor verwarring zorgen. Bij de donateurs, bij de medewerkers en bij de cliënten. Waarom zou een particulier een gat opvullen dat de overheid laat vallen?

Representatieve democratie weegt af vanuit het algemeen belang
Aan het slot van zijn betoog formuleert Meijs dit als dilemma: als het niet lukt om mensen individueel vrijwillig te overtuigen van het nut van een bepaald welzijnsproject, hoe lukt het dan om ze te laten stemmen op een politieke partij die dat wel nuttig vindt? Ofwel, zo vraagt hij zich af: als het niet lukt om burgers vrijwillig te laten betalen, is het dan niet discutabel en dubieus, of misschien zelfs wel arrogant, om daar dan maar de wet en belastingen voor te gebruiken?

Dat geloof ik niet. Het aardige van een representatieve democratie, in tegenstelling tot een directe democratie, is dat er een volksvertegenwoordiging is die als expliciete taak heeft zaken af te wegen vanuit het algemeen belang. Ondanks het gegeven dat het wellicht voor ouderen niet zinvol is om bij te dragen aan prenatale gezondheidszorg, of voor pacifisten niet passend is om bij te dragen aan een leger, of voor kinderlozen aan onderwijs, of voor cultuurbarbaren aan cultuur, of voor Limburgers aan de zeedijken - toch kan de volksvertegenwoordiging oordelen dat deze zaken wél voor de samenleving als geheel van belang zijn en daarom vanuit de belastingopbrengsten gefinancierd dienen te worden. Dat is niet anders dan de wijze waarop de zuilen destijds ook tamelijk dwingend waren in het opleggen van onderling dienstbetoon. In natura door aan het clubgebouw te helpen timmeren of in pecunia door een kwartje voor de speeltuin af te dragen of de kerkelijke belasting te betalen.

Daarmee ontstond uiteraard wel een vorm van eigenaarschap die nu is gaan ontbreken. Maar die kun je volgens mij op een heel andere manier bewerkstelligen: door actieve burgers bij je organisatie te betrekken, hen te trainen en te ondersteunen bij het vrijwilligerswerk dat zij doen en hen ‘de ander’ te laten ontmoeten door dat werk en op die manier een bijdrage te laten leveren aan de opbouw van het sociaal weefsel. Daarmee leveren mensen in zekere zin in natura een bijdrage door tijd in anderen te investeren. Dat blijkt hun leven ook weer te verrijken. Een win-winsituatie. Ook die route lees ik gelukkig bij Meijs.

Dick Jansen is r
egiodirecteur van DOCK-Haarlem, een brede welzijnsorganisatie actief in de stadsdelen Haarlem Noord, Oost en Schalkwijk.

Foto: Bas Bogers