Scholte en Sprinkhuizen hebben hun voorstel voor een brede basisopleiding Social Work onlangs naar voren gebracht in een artikel in het tijdschrift Sozio. Eerder- eind 2011- hadden Scholte en Sprinkhuizen al een discussiestuk met de titel Een voor allen, allen voor een op de landelijke overleggen van de diverse sociaalagogische opleidingen laten circuleren. In hun pleidooi voor een brede basisopleiding maken de auteurs drie cruciale denkfouten.
Eerste denkfout bestaat uit een onterechte versimpeling
De eerste denkfout die Scholte en Sprinkhuizen maken, is dat ze het sociaal werk verengen tot een ouderwets soort maatschappelijk werk en een klassiek opbouwwerk. Hiermee wekken zij de schijn dat sociaal werk als belangrijke opdracht heeft sociale kwetsbaarheid terug te dringen. Dit is een onterechte versimpeling. Als je de ontwikkeling van de sociale beroepen afzet tegen die van de Nederlandse verzorgingsstaat, dan zie je een breed geschakeerd veld. Uiteenlopend van materiële, geestelijke en psychosociale hulpverlening tot (semi-)residentiële, intra, trans- en extramurale vormen van pedagogische zorg. En van klassiek (buurt)opbouw-, vormings en sociaal artistiek werk tot bemoeienis met de vrijetijdsbesteding van mensen.
Dit brede palet ontbreekt in de analyse van Scholte en Sprinkhuizen, terwijl hun onvrede over de specialisering zich nota bene wél uitstrekt over alle sociaalagogische opleidingen, waaronder Culturele en Maatschappelijke Vorming, Pedagogiek, en Sociaal Pedagogische Hulpverlening.
Generalisatie vormt tweede denkfout
De tweede denkfout van Scholte en Sprinkhuizen is hun generalisatie dat het hele sociale domein te lijden heeft onder te specifiek opgeleide professionals. De laatsten zouden onvoldoende toegerust zijn om de huidige sociale problemen in gezinnen en in buurten en wijken in hun onderlinge samenhang daadkrachtig tegemoet te treden.
Dat manco zou te herleiden zijn tot het feit dat de opleidingen zich te veel richten naar de wensenlijstjes van het werkveld. Scholte en Sprinkhuizen stellen in hun discussiestuk: ‘De huidige opleidingen (…) neigen ertoe de oren te laten hangen naar specifieke wensen van het werkveld, waardoor ze eerder beginnende specialisten afleveren dan breed opgeleide generalisten.’ Waar is het empirische bewijs voor deze bewering?
Vanuit onze ervaring geredeneerd, stellen wij dat de werkelijkheid veel genuanceerder is dan Scholte en Sprinkhuizen suggereren. Zeker, ook in Amsterdam leiden we onze studenten op tot beginnende professionals op basis van een specifiek beroepsprofiel. Maar daar komen wel uitgebreide stage-ervaringen bij. Anders dan Scholte en Sprinkhuizen, hechten wij veel belang aan ervaring en aan een gedegen bij- en nascholing. Een pas afgestudeerde 21-jarige novice kan onzes inziens nooit een veelzijdige professional zijn. Sterker nog, dat mag je zelfs niet van hem of haar verwachten.
Derde denkfout vloeit voort uit grote afstand tot beroepspraktijk
De derde en tegelijkertijd kardinale denkfout van Scholte en Sprinkhuizen betreft hun idee voor samenvoeging van de verschillende sociaalagogische opleidingen tot een brede social work-bacheloropleiding. Die fusie zou de gewenste ‘sociaalagogische generalist’ opleveren. Scholte en Sprinkhuizen zijn niet de eersten die hiervoor pleiten; velen zijn hen daarin voorgegaan. Opvallend is dat het pleidooi telkens komt van mensen die op enige afstand staan van opleiding en beroepspraktijk. Wellicht zien ze daardoor niet in dat de integratie van SPH, MWD en CMV tot een brede social work bachelor in de weerbarstige praktijk toch een tikkeltje minder gemakkelijk te realiseren is dan vanuit de ivoren toren. Als samenvoeging echt zo eenvoudig is als Scholte en Sprinkhuizen en anderen beweren, dan zou het toch al lang gebeurd zijn?
Een andere interessante vraag is of de bestaande opleidingsprofielen voor Maatschappelijk Werk en Dienstverlening, Sociaal Pedagogische Hulpverlening, Culturele en Maatschappelijke Vorming, en Pedagogiek misschien wel voldoende aansluiten op de actuele beroepspraktijk. En zou het zo kunnen zijn dat studenten een abstracte en kunstmatig breed gedefinieerde beroepspraktijk niet begrijpen? Of dat dit niet aansluit bij hun ontwikkelingsbehoefte?
Wij menen dat Scholte en Sprinkhuizen met hun pleidooi voor vereenvoudiging van het sociaal werk aan een onmogelijke opdracht begonnen zijn. Ze zullen, in onze ogen, terechte weerstand ontmoeten van de diverse beroepsopleidingen en van de gespecialiseerde dienstverlening in het brede sociale domein. De ingezonden reacties op hun stellingname op de internetpagina van Sozio spreken wat dat betreft voor zich. Zo stelt een jongerenwerker dat de huidige CMV-opleiding al te breed is en dat er een specifieke opleiding Jongerenwerk moet komen. Professionals met een MWD- of SPH-achtergrond laten weten dat zij in hun opleiding voldoende brede basis hebben meegekregen voor de huidige hybride beroepspraktijk.
De reacties illustreren dat Scholte en Sprinkhuizen weinig kennis hebben van de praktische noties over de vorming van jonge professionals tot de professionele alleskunner die we – inderdaad - erg nodig hebben in deze tijd.
Jeroen Gradener is docent Culturele en Maatschappelijke Vorming aan de Hogeschool van Amsterdam. Ellen Hommel is manager van het onderzoekprogramma Culturele en Sociale Dynamiek en kwaliteitsmanager bij de opleiding CMV aan de Hogeschool van Amsterdam.
noten:
*Scholten, Margot. & Sprinkhuizen, Ard (2011), Eén voor allen, allen voor één; Over beroepsvorming, de generalist in het sociaal werk en hervorming van het sociaal-agogisch onderwijs: Een agenderende verkenning (concept 28 november 2011).
*Scholten, Margot. & Sprinkhuizen, Ard (2012). In de basis. Over het opleiden van de nieuwe sociaal werker. Sozio, februari nummer.