Burgerkracht is miskenning maatschappelijk werk

Het rapport ‘Burgerkracht’ dat Nico de Boer en Jos van der Lans in opdracht van de RMO geschreven hebben, is niet onbesproken gebleven. Het heeft met name grote weerklank gevonden in de kringen van beleidsmakers en politici. Meer burgerkracht lijkt immers goed te combineren met minder geld.

Er is echter nogal wat mis met het rapport 'Burgerkracht', (zie ook hun bijdrage op deze site). De auteurs maken onder meer de fout geen onderscheid te maken tussen de diverse soorten welzijnswerk. Met name de psycho-sociale hulpverlening van het algemeen maatschappelijk werk (AMW) komt nauwelijks ter sprake. Het AMW integreert welzijnswerk en geestelijke gezondheidsaspecten en is fundamenteel anders dan buurt- of opbouwwerk. Maar in ‘Burgerkracht’ komt het AMW slechts via de band ter sprake. De Boer en Van der Lans schrijven: ‘Het wordt steeds duidelijker dat veranderingen in mensenlevens niet worden aangejaagd in een relatie met een deskundige, maar hun dynamiek juist vinden in een netwerk met betrokkenen.’ Dat is geen prettige boodschap voor de maatschappelijk werker.

Afserveren maatschappelijk werk kan niet de bedoeling zijn

Ik verbaas me over de radicale stemming die er de laatste jaren in de welzijnswereld heerst. Het lijkt wel alsof maatschappelijk werkers het niet goed kunnen doen. Hun scholing schiet te kort, ze zouden op een rigoureus andere manier moeten gaan werken. Veel werkers zijn hier verbaasd over. Het idee van empowerment - de cliënt leren zichzelf te helpen - is al een eeuw lang het basale principe in het maatschappelijk werk. Actuele voorbeeld is de ‘Kortdurende Oplossingsgerichte Hulpverlening’ waaruit onder meer Kids’ Skils en Sings of Safety zijn afgeleid. Deze methoden helpen cliënten direct zelf uit te zoeken wat er goed gaat, wat zij voortaan concreet anders willen en hoe zij dat gaan doen. Onderzoek laat zien dat cliënten, behalve de daadwerkelijke oplossing van hun probleem, empowerment als de belangrijkste opbrengst zien van hun relatie met de maatschappelijk werker.

Werkers kunnen bovendien legio voorbeelden noemen van wijkgerichte, eropaf-projecten voordat die ‘Nieuwe Stijl’ heette. Al meer dan twintig jaar hoor ik in het veld ‘één plan voor één gezin’-ideeën. Je leest het echter niet terug in Burgerkracht, en ook niet in het eerdere ‘Eropaf’ dat aan de basis lag van ‘Welzijn Nieuwe Stijl’.  De toon is nu dat professionals de burger juist in de weg staan. Slechts de ‘supergeneralist aan het front’ doet het goed, en dat laat zien hoe men over al die andere generalisten denkt. Het zal waarschijnlijk niet zo bedoeld zijn, maar het lijkt op het afserveren van professionals en professionaliteit en het ophemelen van de ‘echte’ zorg en hulp, die van burgers. En dan krijg je dus wethouders zoals die uit Huizen die zeggen dat ‘vrijetijdsbesteding een betere oplossing is dan maatschappelijk werk’.

Lagere sociale klassen hebben slechte toegang tot hulpbronnen

Het AMW is sterk in het verbindingen leggen met mensen uit lagere sociale klassen als deze in psychosociale nood zijn geraakt. De professional is dan in staat een maat-aanbod te leveren waarbinnen materiële en immateriële hulp geleverd worden. Het is juist deze combinatie van praktische dienstverlening en de bespreking van psychische oorzaken en gevolgen die de doelgroep aanspreekt. Wordt alleen het psychische deel besproken, dan laten we hen in de steek. Wordt alleen het praktische besproken, dan doen we hen tekort.

Vooral dat laatste wordt nogal eens vergeten. Lagere sociale klassen hebben slecht toegang tot allerlei hulpbronnen en dus ook tot psychologische inzichten die behulpzaam kunnen zijn. Juist de integrale hulp van AMW’ers helpt dan. Het maatschappelijk werk functioneert vaak als doorgeefluik van helpende psychologische inzichten op het gebied van opvoeding, gezinsrelaties, zelfzorg et cetera. Cliënten geven dit zelf ook massaal aan. Uit onderzoeken blijkt het overgrote deel tevreden. 82 procent zegt voldoende resultaat bereikt te hebben, 94 procent vindt de hulp goed tot uitstekend. Meer dan 80 procent zou zo weer naar het maatschappelijk werk gaan indien nodig. Cliënten beoordelen, zo blijkt ook uit onderzoeken, het AMW als een effectieve en passende hulpvorm. Het in ‘Burgerkracht’ geformuleerde uitgangspunt dat ‘veranderingen in een mensenleven niet worden aangejaagd in de relatie met een deskundige’ is onjuist. Maatschappelijk werkers blijken volgens cliënten goede aanjagers van veranderingen. Misschien niet van de sociale veranderingen die beleidsmakers voor ogen staan, maar wel die cliënten wensen.

Er zullen grote gaten in de zorg ontstaan met een hoop ellende als gevolg

Mijn punt is dat er een onterechte en schadelijke tegenstelling is ontstaan tussen zogenaamd ineffectieve professionele hulp die burgerkracht in de weg zou staan en de ‘echte’ hulp van en tussen burgers die wezenlijk veranderingen teweeg zou brengen. En daar zullen de lagere sociale klassen de dupe van worden. Juist daar zijn er meer en zwaardere (im)materiële problemen met hun psychosociale oorzaken en gevolgen. De komende bezuinigingen, die juist deze groep het hardst treffen, zullen die alleen maar vergroten. Juist in deze groep is er minder sprake van psychosociale hulpbronnen, vrijwilligerswerk en andere burgerinitiatieven, laat staan van onderlinge hulp bij psychosociale problemen. Er zullen grote gaten in de zorg ontstaan, met een hoop ellende als gevolg. Ellende die door tijdige professionele hulp veelal voorkomen kan worden. Het maatschappelijk werk kan daar gezien haar historie van laagdrempelig vangnet een goede rol in spelen.

Ik begrijp dat bij een grondige vernieuwing eerst heel hard met de vuist op tafel geslagen moet worden om gehoord te worden. Maar laten we wel leren van het verleden. Nog niet zo lang geleden werd de ‘vermaatschappelijking’ van de zorg hartstochtelijk bepleit: psychiatrische patiënten en mensen met een verstandelijke beperking zouden beter in de ‘normale’ maatschappij kunnen leven. Uit onderzoek van Loes Verplanke is inmiddels gebleken dat van participatie weinig terecht is gekomen en dat je hooguit van ‘zelfstandig wonen’ kunt spreken. Deze groep is vaak terecht gekomen in achterstandswijken met weinig sociale cohesie en onderlinge zorg. Wijkcentra, vrijwilligers, mantelzorgers, medeburgers spelen nauwelijks een rol in het leven en de zorg van deze groep. Voor hun zorg zijn ze meestal aangewezen op het wekelijkse contact met hun zorgbegeleiders, soms hun enige contact.

Nadruk op burgerkracht en zelfredzaamheid gaat uit van irreëel ideaal

Er is hier een opvallende paradox ontstaan: terwijl de vermaatschappelijking zou moeten bijdragen aan een grotere zelfredzaamheid, blijkt de doelgroep in de knel te komen en toenemende afhankelijkheid te ervaren. De vermaatschappelijking is opgezet vanuit een niet reëel gebleken ideaalbeeld. Politici en beleidsmakers hebben volgens Verplanke van te voren niet goed nagedacht over de uitvoering.

Het is waarschijnlijk dat we, gezien de effecten die we nu al kunnen signaleren, dit oordeel over een aantal jaar ook zullen vellen over de Wmo en zijn nadruk op zelfredzaamheid en burgerkracht en de bezuinigingen op welzijnsvoorzieningen.

Sjef de Vries is directeur van het NMW, het Nascholingscentrum Maatschappelijk Werk. Hij is opleider, trainer en methodiekontwikkelaar. Recent verscheen van zijn hand ‘Eropaf ... En dan? De rol van het maatschappelijk werk in  het nieuwe welzijn’.

Dit artikel is 3755 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (2)

  1. Fijn,
    Meneer de Vries heeft er ook weer een boek bijgeschreven. Maar bovenstaande reactie komt wel wat laat: of zou hij werkelijk een vol jaar nodig hebben gehad om bovenstaand stuk te schrijven? Dit debat is al grotendeels gevoerd, en de gevolgen ervan in de publieke opinie (ook bínnen de sector), worden nu al merkbaar.

    Behalve de timing van zijn stuk, vind ik ook de inhoud ervan een gemiste kans. In plaats van nuance toe te voegen, zet hij op dat vlak juist weer stappen achteruit. Ik noem één citaat als voorbeeld. Zo schijft hij; ‘Mijn punt is dat er een onterechte en schadelijke tegenstelling is ontstaan tussen zogenaamd ineffectieve professionele hulp die burgerkracht in de weg zou staan en de ‘echte’ hulp van en tussen burgers die wezenlijk veranderingen teweeg zou brengen.’

    Eén van de zegeningen van het debat over burgerkracht is nou juist dat het tot scherper besef heeft geleid dat er helemaal geen tegenstelling hoeft te zijn. Dat met welzijn nieuwe stijl en burgerkracht formele en informele zorg elkaar juist prima kunnen aanvullen. En dat die combinatie de komende jaren ook keihard nodig is. Bijdragen van Jan Steyaart, Hans van Ewijk en anderen geven op dit gebied meer nuance en perspectief dan de wat conservatieve en reactieve bijdrage van de Vries.

    Ik beschouw Sjef de Vries echter als een van de gezaghebbende schrijvers die met hun werk mede vorm geven aan het sociaal werk in Nederland. Ik zal zijn boekje dus met aandacht lezen en beschouw deze bijdrage als een wat ongelukkige vooraankondiging.
    Erik Arendsen
    Christelijke Hogeschool Ede

  2. Het uitgangspunt van de opdracht van de RMO aan Van der Lans en Hilhorst dat aan de basis van het rappport lag is: ” Het Nederlandse welzijnsbestel moet op zijn kop! Laat ruimte aan de burger en concentreer je als overheid op de echt kwetsbare burgers.”

    Daarin gaat het over het hele welzijnsbestel. Het is een opdracht om het bestel op zijn kop te zetten en dan te kijken wat er nuttig en nodig is en wat er af kan. De doelgroep wordt veel smaller, het gaat alleen over de kwetsbare burgers, zonder dat de kwetsbaarheid exact gedefinieerd is.

    Om het bestel op zijn kop te kunnen zetten, daar zijn ook voorwaarden voor nodig, nl dat er goed onderwijs is en dat mensen een vak leren en inkomen verwerven, huisvesting hebben, voeding en een goed netwerk. het bestaan moet ggegarandeerd zijn. Daaar is nu niet altijd sprake van, ook al omdat men de toegang tot het recht niet altijd goed geregeld of te vnden is. Hoewel het grootste risico, de hogere prijs die de burger mogelijk moest gaan betalen, nu weer in de ijskast staat.

    Het welzijn is met de opdracht in deze formulering inderdaad op één hoop gegooid en daarmee is het vraagstuk van de welzijnssector ” waardoor zijn we teveel in de verscheidenheid blijven hangen en hebben we de samenhang niet georganiseerd?”

    Natuurlijk heeft de overheid daarin ook een duidelijke rol gespeeld.
    In de geschiedenis van sociaal werk (www.canonsociaalwerk.eu) kun je ook zien hoe e.e.a. is ontstaan en welke vormen door de eeuwen heen nodig zijn gebleken.

    Er is nogal geschoven met de taken. Woningbouwverenigingen hebben lang een opzichteressentaak gehad die tegen maatschappelijk werk aan lag. Frits van Wel heeft dat prachtig beschreven in “een eeuw gezinnen onder toezicht”.

    Als maatschappelijk werker vroeg ik me ook wel af of met iedereen betere huisvesting, werk en inkomen zou geven of dan het sociale probleem opgelost zou zijn.

    Als verantwoordelijke in de de maatschappelijke opvang zag ik hoe de samenleving altijd wel een buffergroep van mensen heeft die groeit wanneer het economisch slechter gaat. Maar dat het totaal van de rampen deze groep vele malen erger treft.

    Ondertussen denk ik dat het principe van je eigen krachten opzoeken en inzetten wel een heel sterk en werkzaam principe is. Maar dan heb je wel voldoende hulpbronnen nodig voor de weg in de burocratie en regelgeving.

    Vermaatschappelijking en daarmee “erbij horen” is voor iedereen van belang. Maar wanneer er geen groep meer is die er niet bij hoort wat doet dat met de samenleving?

    Kortom dat is en blijft een ingewikkeld probleem.

    Mijn andere gedachte is dat er wel telkens een nieuwe organisatievorm bedacht wordt uit een soort van onvrede of niet het gevoel te hebben dat je als politiek zeggenschap hebt over hoe welzijn uitgevoerd wordt, dat je telkens de opdracht verschuift. Van onverheidstaak, naar niet-overheid organisaties ern dan weer je eigen mensen optuigt in de sociale dienst en de politie. Dus voor het zelfde vraagstuk dubbel betaalt vanwege waar je de opdracht legt en de bezuiniging nog niet gedaan hebt.

    Misschien is de opdracht nog lang niet af en moet dit vraagstuk nog een eindje verder doorgekauwd worden totdat er een goed antwoord is.

    Hoe was het vroeger?
    Maatschappelijk werk en kwetsbare groepen ging over:
    – kinderen, kinderbescherming.
    – armoede en schulden
    – dakloosheid en huisvesting
    – reclassering, zorgen dat mensen na hun straf te hebben gehad, hun weg vinden waardoor er geen sprake meer hoeft te zijn van nieuwe misdrijven

    Hulp kwam ook vaak van verschillende organisaaties die nu zich verzameld hebben in verenigde fondsen. dat ging om hulp aan dit soort gezinnen, voedsel, kleding, tijdelijke huisvesting en onderdak.

    Een vraagstuk van een nieuw welzijns bestel staat niet los van het inrichten van de hele samenleving.

    Voor mij is “sociale kwaliteit”daarvoor een handzaam concept. dat gaat ook over burgerschap in samenleving waarin zowel de formele instituten als de informele netwerken een rol spelen. Deze discussie in dat europees wetenschappelijk kader zetten is een nieuwe uitdaging.
    zie http://www.socialquality.org en ook http://www.grassrootsbv.nl

    Verder is het onderzoek naar veerkracht voor mij heel behulpzaam. wat draagt bij aan de veerkracht van mensen die in slechte omstandigheden leven.

    Kortom, de discussie ka nu pas echt beginnen.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.