Maak geen apart jongensbeleid in het onderwijs

De positie van jongens in het onderwijs is zorgelijk. Meisjes presteren beter op school dan jongens. Jongens doubleren vaker, halen lagere cijfers, stromen vaker af naar een lager niveau, verlaten de school voortijdig, en ga zo maar door. Wat kunnen we doen om deze trend te keren?

De verklaring voor de slechte prestaties van jongens wordt veelal gezocht in de aangeboren verschillen tussen jongens en meisjes, de feminisering van het onderwijs of de diensteneconomie waar steeds meer vrouwelijke kwaliteiten gevraagd worden. Deze biologische en cultureel-maatschappelijke verklaringen bieden slechts in beperkte mate aanknopingspunten voor positieve beïnvloeding. Een mogelijke oplossing zou liggen in een seksespecifieke aanpak, bijvoorbeeld in gescheiden onderwijs voor jongens en meisjes.

In plaats van bij voorbaat te focussen op de sekseverschillen, ging het Kohnstamm Instituut anders te werk. Op verzoek van het ministerie van OCW werden de mogelijkheden onderzocht voor verbetering van de schoolloopbanen van jongens, door te kijken naar een aantal scholen in het voortgezet onderwijs waar de jongens het wél goed doen. Op de geselecteerde scholen (vwo, havo, vmbo-t) zijn minder jongens die voortijdig de school verlaten, afstromen naar een lager onderwijstype of zittenblijven in vergelijking tot het landelijk gemiddelde.

Wat is het geheim voor het succes van jongens op deze scholen?

Geen jongensbeleid, wel structuur en aandacht

Globaal bekeken is het opvallend dat er op geen van de scholen sprake is van een expliciet beleid gericht op jongens (of meisjes). Sekseverschillen krijgen dus geen specifieke aandacht. De leerlingen worden individueel benaderd, ook als het gaat om verschillen tussen meisjes en jongens. Wel zijn er een paar terugkerende elementen te vinden in de onderwijsopvattingen van de onderzochte scholen: het belang van structuur, regels en duidelijkheid, van een veilig pedagogisch klimaat en persoonlijke aandacht voor leerlingen en van een goede begeleiding en zorgstructuur voor leerlingen. Verder benadrukt men op deze scholen dat cultuur op school moet aansluiten bij de achtergrond en opvoeding van de leerlingen. Ook worden ouders bij het onderwijs van hun kinderen betrokken.

Het belang dat deze scholen hechten aan structuur en aandacht zien we terug in hun aanpakken. Deze zijn overwegend gericht op de verbetering van metacognitieve vaardigheden –de vaardigheden die nodig zijn om zelfstandig te kunnen leren – en schoolse motivatie. Daar lijkt de sleutel te liggen voor het schoolsucces voor jongens. Iets wat grotendeels wordt onderschreven door de internationale literatuurstudie.

Metacognitieve vaardigheden: hoe leren?

De aanpakken van scholen die zich richten op ‘het leren leren’, betreffen onder andere het aanleren en begeleiden van vaardigheden als het plannen en organiseren van schoolwerk, het kunnen overzien van keuzes, zelfsturing, samenwerken en reflectie op het eigen gedrag en vaardigheden. Daarnaast bieden ook hier structuur en duidelijkheid jongens ondersteuning bij deze vaardigheden.

Zowel in literatuurbronnen als op de onderzochte scholen in Nederland wordt een goede begeleiding en zorgstructuur benadrukt met het oog op het voorkomen van spijbelen, schooluitval en onderpresteren en in relatie tot sociaal-emotionele vaardigheden. Op beide gebieden ziet men meer problemen bij jongens dan bij meisjes. Jongens moeten wat strakker dan meisjes worden aangestuurd op het plannen en organiseren van het schoolwerk, en begeleid worden in het ontwikkelen van deze vaardigheden en het reflecteren op eigen (leer)gedrag. Monitoren en persoonlijke aandacht is vooral belangrijk, omdat jongens minder geneigd lijken dan meisjes om hulp te vragen als ze problemen hebben.

Schoolse motivatie: waarom leren?

Leerlingen kunnen op verschillende manieren beter gemotiveerd worden om te leren. Allereerst door het individuele plezier en de eigen interesse voor school en leren aan te moedigen, dat is de intrinsieke motivatie. Ten tweede door leerlingen te stimuleren met een beloning zoals een goed cijfer, een diploma of het nut van wat je doet of leert voor buiten de school of voor later, dat is de zogenoemde extrinsieke motivatie. Ook vanuit betrokkenheid bij de school en medeleerlingen ontstaat motivatie: de conditionele motivatie.

De onderzochte scholen proberen leerlingen op deze drie punten aan te spreken.

Ze hebben oog voor de verschillende interesses van leerlingen. Leerlingen kunnen soms inhoudelijk keuzes maken binnen de lesstof. Andere keuzemogelijkheden, waarvan scholen menen dat vooral jongens daarin geïnteresseerd zijn, betreffen de keuze wat betreft presentatie van de stof: deze is bijvoorbeeld vakoverstijgend of heeft een probleemgeoriënteerde aanpak. Ook hebben jongens waarschijnlijk baat bij een variabele timing en niveau, zoals de mogelijkheid om sneller door de leerstof gaan, uitstelmogelijkheden te krijgen voor loopbaanbepalende keuzes en het vak afsluiten op een hoger niveau. Het gebruik van variatie in lesvormen en activerende didactieken, zoals spelvormen en competitie, zou voor jongens voordeel opleveren, omdat ze daardoor actiever deelnemen aan het leerproces. Bij veel van de voorgestelde mogelijkheden gaat het er om dat jongens meer uitgedaagd worden.

Als leerlingen een rol krijgen binnen de schoolorganisatie  - in de leerlingenraad, als pleinwacht of tutor, bij organisatie van schoolfeesten, open dagen etc - voelen zij zich serieus genomen als deelnemer aan de schoolse gemeenschap. Dit versterkt de onderlinge band en de binding met de school, waardoor - zo wordt verondersteld - het leerproces verbetert en uitval en afstroom worden voorkomen. Speciale benaderingen voor jongens worden op dit thema niet aanbevolen. Er worden soms wel seksespecifieke voorkeuren gesignaleerd, waardoor het vooral relevant lijkt om ook hierin een gevarieerd aanbod na te streven.

De onderzochte scholen voeren meestal geen beleid op de samenstelling van groepjes bij groepsopdrachten. Maar in de literatuur en bij een aantal docenten van de onderzochte scholen zien we een voorkeur voor een gemengde samenstelling, ook naar sekse, omdat leerlingen dan meer van elkaar kunnen leren. Vaak wordt gesteld dat jongens voordeel hebben van samenwerken met meisjes, omdat meisjes het proces beter bewaken en ambitieuzer zijn. Scholen die sociale vaardigheden, zoals samenwerken, verantwoordelijkheid nemen voor het groepsproces, en reflectie hierop, bij jongens (en meisjes) verder willen ontwikkelen, kunnen op het punt van samenstellen en begeleiden van groepsopdrachten hiervoor een aangrijpingspunt vinden.

Sommige scholen menen dat mannelijke docenten een toegevoegde waarde vertegenwoordigen voor jongens. Daar is echter vanuit onderzoek geen onderbouwing voor. De insteek van de scholen is overwegend dat er een goede m/v-verhouding in het personeel moet zijn, en dat het vooral draait om de persoonlijke kwaliteiten van docenten. Naast vakinhoudelijke kwaliteiten en enthousiasme voor het vak gaat het er hierbij om dat docenten structuur kunnen bieden, duidelijke grenzen kunnen stellen aan leerlingen en ook over humor beschikken. Ook is het volgens de literatuur en de scholen goed voor jongens als docenten een positieve grondhouding hebben met hoge verwachtingen van leerlingen en als zij goede prestaties van leerlingen expliciet belonen.

Aandacht voor brede ontwikkeling van jongens én meisjes

Jongens stimuleren in hun onderwijsloopbaan vereist een breder perspectief dan het vaststellen van sterke en zwakke kenmerken als onveranderlijke eigenschappen van jongens. Het onderwijs daarop inrichten leidt tot ongewenste beperkingen en stereotyperingen zoals het nature-nurture debat in de literatuurstudie laat zien. Denken in groepskenmerken kan wel helpen om meer oog te ontwikkelen voor diversiteit.

In het onderwijs draait het erom dat er niet alleen aansluiting gevonden wordt bij leerlingen maar dat juist ook de minder ontwikkelde capaciteiten van leerlingen verder ontwikkeld worden. Het is voor alle leerlingen, meisjes én jongens, belangrijk om bijvoorbeeld goed te leren samenwerken, plannen en organiseren, en te leren reflecteren op eigen gedrag en vaardigheden, maar ook om te leren omgaan met competitie, grenzen te durven verkennen en out of the box te denken.

Heemskerk, I.M.C.C., Eck, E. van, Kuiper, E., & Volman, M. (2012). Succesvolle onderwijsaanpakken voor jongens in het voortgezet onderwijs. Amsterdam: Kohnstamm Instituut (rapport 878). http://www.kohnstamminstituut.uva.nl.

Foto: Bas Bogers