In De Volkskrant van 19 februari pleitte de minister van sociale zaken en werkgelegenheid Henk Kamp voor een modernisering van het sociale zekerheidsstelsel. Hij is daarmee niet de eerste. Een overzicht van de eerdere hervormingen die plaatsvonden.
Begin jaren ’90 werd over de WAO gesproken als ‘de open zenuw van de Nederlandse samenleving’. Deze kwalificatie was te danken aan de schijnbaar onbeheersbare groei van het aantal arbeidsongeschikten en het politieke en maatschappelijke onvermogen om daarin verandering aan te brengen. In het buitenland werd gesproken over de ‘Dutch disease’, vanwege het relatief hoge aantal arbeidsongeschikten in ons land.
Tegen het eind van de jaren ’80 groeide de overtuiging dat er wat moest gebeuren. Er werd een parlementaire enquête ingesteld naar de uitvoering van de werknemersverzekeringen. De Commissie Buurmeijer kwam in september 1993 met een zeer kritisch rapport. Kort samengevat luidde haar conclusie dat de uitvoerders te kort waren geschoten in hun wettelijke taak om het uitkeringsvolume te beheersen. De conclusies van de parlementaire enquête werden politiek breed onderschreven en vormden de opmaat voor een reeks van hervormingen in de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Enkele belangrijke hervormingen waren de privatisering van de Ziektewet in 1996, de Wet Verbetering Poortwachter in 2002 de invoering in 2008 van premiedifferentiatie voor werkgevers in de WAO. Met deze hervormingen is een combinatie van sterkere prikkels (met name voor werkgevers) en strengere eisen ingezet om te komen tot volumebeheersing en een meer activerend systeem.
Fundamenteel anders
Ondanks deze veranderingen meende het tweede paarse kabinet rond de eeuwwisseling dat de aanpak van arbeidsongeschiktheid fundamenteel anders moest. Adviezen van de Commissie Donner en van de SER vormden de basis voor de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) die in 2006 in werking trad. In plaats van de nadruk op het verzekeren van inkomensverlies door arbeidsongeschiktheid kwam het accent te liggen op het bevorderen en benutten van arbeidsgeschiktheid.
Het belangrijkste doel van de hervorming van de WAO was om het aantal uitkeringen te beperken. Het ligt dus voor de hand om te kijken naar de ontwikkeling van de instroom (nieuwe uitkeringen). De jaarlijkse instroom in de WAO bedroeg gedurende een lange periode circa 100.000 mensen. De instroom in de WIA bedroeg 29.000 in 2009, maar liefst 71 procent lager. Dat opvallende succes kan overigens slechts gedeeltelijk worden toegeschreven aan de invoering van de WIA zelf. Ook eerdere maatregelen hebben substantieel bijgedragen aan de sterke daling.
Bij het succes kunnen ook enige kanttekeningen worden geplaatst. Zo vertoont de instroom in de WIA inmiddels een stijgende tendens. Dat komt onder meer door de steeds hogere gemiddelde leeftijd van de beroepsbevolking. Verder vertoont de uitstroom een minder gunstig beeld dan de instroom. Maar dat neemt niet weg dat sprake is van een succesvolle hervorming. Dat wordt ook internationaal erkend. De ‘Dutch disease’ lijkt genezen.
Wajong
De ontwikkelingen bij de Wajong vertonen een heel ander beeld. Vanaf begin 2000 is de instroom in de Wajong ongeveer verdubbeld. Het aantal uitkeringsontvangers bedraagt nu bijna 200 duizend en zal bij ongewijzigd beleid in 2040 400 duizend bedragen. Dat vormt in economisch, budgettair en sociaal opzicht een groot probleem. Ook als het gaat om participatie loopt het niet goed. Van de Wajongers werkt ongeveer 25 procent, waarvan circa 10 procent in reguliere arbeid. Schattingen geven aan dat circa 60 procent nog zou kunnen werken.
Per 1 januari 2010 is er een vernieuwde Wajong-regeling. Het voorziet in een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten. Voor jongeren die school of studie volgen of kunnen werken gelden meer activerende regelingen. Het kabinet verwachtte dat deze veranderingen zullen leiden tot een daling van de instroom met 10 procent De instroom lijkt nu inderdaad wat af te nemen, maar zelfs bij een daling met 10 procent loopt het aantal Wajong-uitkeringen nog steeds hard op. De aanpassingen lijken kortom onvoldoende.
In het regeerakkoord van VVD en CDA is afgesproken om de Wajong samen te voegen met de bijstand (de WWB) en met de sociale werkvoorziening (WSW). De gemeenten worden, net als nu voor de bijstand en de sociale werkvoorziening, financieel verantwoordelijk. Achterliggende gedachte is dat zo een meer samenhangend beleid van de grond komt, waarbij de uitvoerder wordt geprikkeld om op de kosten te letten. Dat heeft volgens onderzoek bij de bijstand goed gewerkt. In de nieuwe situatie zouden voor alle betrokken uitkeringsontvangers de regels van de bijstand gelden. Dat komt neer op een flinke versobering. De regelingen voor begeleid werken en persoonlijke voorzieningen blijven, maar tegelijkertijd wil dit kabinet de re-integratiemiddelen sterk beperken.
Dit is een kwetsbaar punt. De coalitiepartners verwachten dat gemeenten hun budgetten effectiever kunnen gaan inzetten en kosten besparen. Het is echter zeer twijfelachtig of de uitvoering van de Wajong werkelijk goedkoper kan als die door honderden gemeenten wordt gedaan, die daarvoor de benodigde expertise (nog) niet hebben. Het is op zichzelf logisch dat getracht wordt de enorme instroom in de Wajong (en in mindere mate de WSW) in te dammen, maar het is vooral van belang om mensen met een beperking daadwerkelijk in reguliere arbeid in te schakelen. En daarvoor is veel meer nodig, zoals een betere aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt en een goede individuele ondersteuning en begeleiding naar werk en tijdens het werk. Met een hogere participatie van Wajongers kan dan een flinke bijdrage worden geleverd aan het verminderen van de toekomstige krapte op de arbeidsmarkt, zoals ook minister Kamp wil.
Kees Goudswaard is hoogleraar Economie en bijzonder hoogleraar Sociale Zekerheid aan de Universiteit Leiden. Hij heeft een bijdrage geleverd aan de bundel ‘Op weg naar een inclusieve arbeidsmarkt.’ Deze uitgave is te downloaden van de website van het SCP.