Angst voor robotisering is onterecht

Techno-pessimisten hebben een zwaar stempel gedrukt op het debat over robotisering. Maar het grootste probleem is niet zozeer dat er straks te weinig werk is, of dat de ongelijkheid te groot wordt. Er zijn simpelweg bijna geen robots in ons land, en juist die onbekendheid maakt mensen angstig.

Een periode van grote technologische verandering roept altijd vragen en onzekerheid op. Dit was al zo toen de stoommachine en elektriciteit hun weg vonden in de samenleving. En dat is nu het geval met de robots. Bij de opkomst van de stoommachine en elektriciteit ging het om de eerste respectievelijk tweede technologische revolutie.

Tegenwoordig spreken we liever over de derde respectievelijk vierde revolutie. Deze fase loopt eigenlijk grofweg vanaf de jaren tachtig en negentig (opkomst van de computer en ICT) tot en met vandaag (opkomst digitalisering en robotisering). Er zijn overigens ook wetenschappers die het liever hebben over het werken in een tweede machinetijdperk. In de eerste periode werd onze spierkracht door machines overgenomen, nu is het de beurt aan substitutie van onze denkvermogens.

Van robotisering is in ons land bijna geen sprake

Als machines steeds beter worden, is er dan nog wel genoeg werk voor iedereen? Deze terugkerende vraag is eigenlijk een karikatuur van wat technologie kan en teweegbrengt. Allereerst is er de (teleurstellende) stand van de technologie. Door technische beperkingen en de hoge robotkosten, is er van robotisering in ons land bijna geen sprake (Dekker 2016). Daarnaast heeft de flexibilisering van werk bijgedragen aan loonmatiging, waardoor er voor veel bedrijven ook geen echte noodzaak is om te concurreren via nieuwe technologie (Kleinknecht 2016).

Voorlopig presteert de mens op veel vlakken nog altijd beter dan de computer of robot. Het werk van kappers en schoonmakers is bijvoorbeeld bijzonder lastig te automatiseren. Dit neemt niet weg dat machines steeds intelligenter worden en wel degelijk taken van mensen overnemen. Exemplarisch hiervoor is het verdwijnen van routinematig werk bij banken, verzekeraars en de Belastingdienst. Ook in de Rotterdamse haven rukt de automatisering steeds verder op en verdwijnt langzaam maar zeker de fysieke kraanwerker.

Geen zorgen over al te pessimistische scenario’s

En toch hoeven we ons geen zorgen te maken over al te pessimistische scenario’s, ook al staan doembeelden volop in de belangstelling (zie bijvoorbeeld Ford 2015; Van Bergen 2016). Routinematige klussen verdwijnen. Dat klopt. In het bijzonder het middensegment van de arbeidsmarkt voelt de gevolgen van verdergaande digitalisering (Goos et al. 2014).

Maar veel andere taken verdwijnen niet en er komen zelfs weer nieuwe taken en beroepen bij (denk aan de app-bouwers, dronebestuurders, data-analisten, VR-developers, robot-ontwikkelaars, technische beroepen rondom het slimmer omgaan met energie tot en met de bezorgers van online boodschappendiensten).

Bovendien hebben werkgevers de keuze om via taaksplitsing (job carving) van overgebleven taken nieuwe functies te creëren. Recent Europees onderzoek laat dan ook zien dat de substitutie van arbeid (mensen) door kapitaal (technologie) teniet wordt gedaan door een minstens zo grote hoeveelheid baancreatie (zie bijvoorbeeld Gregory et al. 2016; Graets & Michaels 2017).

Nieuwe banen ontstaan en door een verbetering van de algehele efficiëntie ontstaat productiviteitsgroei en nemen de marktvraag en loonontwikkeling eveneens toe. Daarbij maakt de inzet van nieuwe technologie het ook mogelijk om werk dat eerder is verplaatst naar het buitenland, weer terug te halen naar Nederland (‘re-shoring’).

Ten slotte is het zo dat technologie niet automatisch betekent dat werk verdwijnt, het kan ook complementair zijn aan bestaande werkprocessen, zoals onder andere in veel ziekenhuizen te zien is.

Kortom, nieuwe technologie vraagt inderdaad om (soms pijnlijk) aanpassingsvermogen van mensen en instituties. En de opbrengsten van nieuwe technologie komen zeker niet altijd bij iedereen in dezelfde mate terecht. Maar er is tegelijkertijd geen enkele reden tot collectieve paniek. Waar komt die angst voor robots dan toch vandaan?

Waarom zijn robots een toenemende bron van zorg?

Vorige maand publiceerde ik met collega’s een wetenschappelijk artikel over de angst van mensen voor robots en het werk in Europa (Dekker et al. 2017). Robots lijken vooral een bron van zorg voor mensen die gemiddeld wat lager geschoold zijn.

Dit is natuurlijk geen opmerkelijke uitkomst, aangezien veel hooggeschoolde taken nog altijd moeilijk (volledig) te automatiseren zijn. Ook als het in een land economisch minder voor de wind gaat neemt de angst voor robotisering op de werkplek toe. Ook dit zal niemand echt verbazen. Economische groei gaat namelijk goed samen met een grotere werkgelegenheid.

Wat kan de angst verminderen?

Een andere observatie is dat de aanwezigheid van instituties, zoals de vakbond, bijdraagt aan minder robotangst. Kennelijk beïnvloeden zulke collectiviteiten de wijze waarop technologie wordt ingezet op de werkplek. Dit suggereert dat de waarde van het (polder)overleg tussen werkgevers en werknemers nog altijd springlevend is (zie ook De Beer 2016).

De meest opvallende uitkomst is misschien nog wel dat eerdere ervaringen met robots de angst aanzienlijk doet afnemen. Nu worden robots nog vaak geportretteerd als sciencefictionachtige taferelen, met een negatieve impact op de werkgelegenheid. Maar zodra mensen eenmaal samenwerken met robots neemt de koudwatervrees af.

Op weg naar een inclusieve robotsamenleving

Wat kunnen we nu concluderen? In de eerste plaats dat digitalisering en robotisering bijdragen aan verschuivingen op de arbeidsmarkt. Maar ook dat er geen reden is tot grote angst en onzekerheid ten aanzien van de toekomst van werk. Sterker nog, het verdient aanbeveling om onze aandacht juist te richten op een verdere inzet van robots op het werk.

Op dit moment is er van robotisering in ons land bijna geen sprake. Dit is een gemiste kans, aangezien nieuwe technologie bijdraagt aan betere producten, diensten en minder belastende arbeid. Bovendien neemt veel angst af zodra we eenmaal leren om met machines samen te werken. Om de vruchten te plukken van de nieuwste uitingsvorm van nieuwe technologie, is het daarom noodzakelijk om er snel mee te experimenteren. Daarbij is nog altijd een belangrijke rol weggelegd voor ‘klassieke’ instituten, zoals de vakbond, om technologie in goede banen te leiden.

Geen robotbelastingen maar co-creatie

Hierbij zou de insteek zich niet moeten richten op het afremmen van nieuwe technologie, zoals via de inzet van robotbelastingen, maar juist op het stimuleren van co-creatie, waarbij werkgevers, werknemers en technologie-ontwikkelaars zich gezamenlijk richten op de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologie.

Fabian Dekker is arbeidssocioloog en verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Foto: Alex Dixon (Flickr Creative Commons)