Behoudzucht troef in beroerde buitenwijk

Herman Finkers wees er in een van zijn conferences al op: in Almelo is niets te doen. In Nijmegen daarentegen bruist het van het leven. Die schifting is typisch voor heel Nederland en heeft grote consequenties voor politiek en samenleving. Dat zullen we na de verkiezingen weer terugzien. 

De electorale kaart van Nederland vormt een veelkleurig mozaïek van gebieden met uiteenlopend stemgedrag en weerspiegelt een samenleving die complexer en meer gefragmenteerd is geworden. Een tegenstelling tussen een open hervormingsgezinde oriëntatie en een meer naar binnen gerichte en behoudende mentaliteit tekent zich af.

De toenemende fragmentatie hangt samen met nieuwe tegenstellingen die de afgelopen decennia zijn ontstaan. Globalisering, multiculturalisme, individualisme en criminaliteit hebben de samenleving veranderd, roepen tegenkrachten op en splijten  zowel de linker-  als rechterkant van het politieke spectrum.

Hoog- versus laagopgeleiden

Vooral de lager opgeleiden nemen hebben grote moeite met Europese eenwording, migratie en globalisering. Zij voelen zich aangetrokken tot de SP en de PVV, partijen die een conservatief cultureel profiel combineren met het behoud van specifieke elementen van de verzorgingsstaat. Daartegenover staan GroenLinks en D66, partijen  die voornamelijk hoger opgeleiden trekken die positiever staan tegenover internationalisering en hervormingen.

De groeiende tegenstelling tussen ‘kosmopolieten’ en ‘nationalen’ verscheurt vooral de oude middenpartijen, nu kiezers steeds meer uitwijken naar partijen met een uitgesproken cultureel profiel. Waar vanouds religie en inkomen bepalend waren voor de politieke keuze, zien we dat culturele en leefstijlfactoren belangrijker worden. Als gevolg van deze nieuwe tegenstellingen verschieten oude bolwerken van kleur. Zo verkleuren sommige PvdA-bolwerken naar GroenLinks en D66, maar andere naar SP en PVV. Hetzelfde geldt voor de VVD, met aan de ene kant D66 en aan de andere de PVV.

Groei en stagnatie leiden tot politieke tegenstellingen

Er ontstaat een schifting tussen steden en regio’s die goed meekomen in het postindustriële tijdperk en steden die daar meer moeite mee hebben. Aan de ene kant staan steden als Amsterdam en Utrecht, met hun vele progressieve kenniswerkers. Er loopt een ‘green belt’ van Alkmaar naar Nijmegen, met progressieve studentensteden en welvarende groene randgemeenten met veel D66- en GroenLinks-stemmers. Daartegenover staan stagnerende industriesteden met veel lager opgeleide inwoners, zoals Almelo, Helmond, Roosendaal en Schiedam, waar industrieën zijn verdwenen naar lage lonenlanden Hier zijn de SP en de PVV populair.

Binnen de steden zelf zien we een tegenstelling tussen progressieve binnensteden en meer behoudende buitenwijken. Opvallend is de mate waarin de patronen in verschillende steden overeenkomen. De geordende Nederlandse stedenbouw, waarbij wijken uit verschillende perioden een heel ander karakter hebben en als jaarringen om de oude binnensteden heen liggen, versterkt de segregatie naar leefstijl. In de centrale stadswijken doen (sociaal-)liberale en individualistische partijen het goed: D66, GroenLinks en de VVD. De bewoners zijn hier vaker dan gemiddeld student, alleenstaand, starter en hoogopgeleid.

Dit zijn de wijken waar vaak gentrification plaatsvindt: de opwaardering van een buurt op sociaal, economisch en cultureel gebied. Dat geldt vooral voor de buurten net rond het centrum, waar de huizen weliswaar klein zijn maar de locatie geliefd. Voorbeelden zijn de Pijp in Amsterdam en Bottendaal in Nijmegen.

Verder van het centrum liggen de armere, oude volkswijken en naoorlogse buurten waar PvdA, SP en PVV hoge percentages behalen. Daarbij correleert de PvdA-score sterk met het percentage allochtonen, die vaak in hoogbouw gehuisvest zijn, terwijl de aanhang van de SP groter is in minder welvarende blanke volksbuurten waar ook de PVV hoge ogen scoort. De PVV doet het vooral goed in wijken waar men bang is voor 'afglijden'. De VVD, ten slotte, staat heel sterk in de meest recente nieuwbouwwijken.

Rondom de stad vinden we overloopgebieden, oftewel groeikernen, zoals Spijkenisse, Almere, Purmerend, met veel steun voor de PVV (en in mindere mate PvdA en SP) in de oudere nieuwbouwwijken en de VVD in de nieuwste wijken. Ook liggen er soms rijke dorpen met van oudsher een sterk VVD-karakter, zoals Driebergen en Oosterbeek, waar overigens tegenwoordig ook een meer linksgeoriënteerde en natuurminnende elite woont.

Ook doorschuifproces in groeikernen

Omdat steden veelal een sterke bevolkingsdynamiek laten zien, ligt het stemgedrag niet vast. Wanneer het proces van gentrification is voltooid, groeien D66 en VVD ten koste van GroenLinks. De steun voor die laatste partij verplaatst dan weer mee naar nieuwe gebieden die in de lift zitten. Zo zien we in Amsterdam een verschuiving van het GroenLinks-zwaartepunt van oude gentrification-wijken als Oud West en De Pijp naar opkomende buurten als Bos en Lommer, Oost en Noord. Het zwaartepunt van de PvdA-aanhang schuift samen met de allochtonen door naar de ruimere buitenwijken. De autochtone bevolking daar beschouwt dit vaak als een achteruitgang. De PVV vindt haar stemmen dan ook vooral in gebieden die recent zijn gaan verkleuren en minder in de vroegere migrantenwijken.

Veel oorspronkelijke stadsbewoners zijn vertrokken naar de overloopgebieden. Het doorschuifproces zet zich daar voort. De nieuwste wijken van de groeikernen trekken vooral mensen die al in deze nieuwe steden wonen. Welvarende bewoners, vaak VVD-stemmers, verwisselen de oudere nieuwbouwwijken voor nieuwe woonwijken aan de rand. De oudere wijken raken vervolgens gevuld met lager opgeleide stadsbewoners van autochtone en allochtone afkomst. De verkleuring gaat hier snel en leidt samen met de sociale daling en verloedering tot onbehagen. Dit zijn de plekken waar de PVV goed scoort.

Problemen verschuiven naar buiten

In dit verband is het interessant om de steun voor de PVV te vergelijken met die voor de CD en de LPF eerder: het zwaartepunt van de rechts-populistische aanhang is verschoven van de oude stadswijken naar de naoorlogse buitenwijken en overloopgebieden. De proteststem 'suburbaniseert' en wordt vaker een preventieve stem: men wil niet dat het zo wordt als in de stad.

Terwijl de binnensteden 'gentrificeren' en veel welvarende bewoners verder trekken naar nieuwe suburbs op grotere afstand, degraderen de oudere buitenwijken en overloopgebieden in de woonvoorkeur. Hier vindt een subtiel proces van achteruitgang plaats. Deze terugval in veel delen van het suburbane gebied hangt mede samen met de bouw van nieuwe woonwijken waardoor er een doorschuifeffect optreedt.

Ook de huidige nieuwbouwwijken zullen na enige decennia weer afglijden en nieuw onbehagen zal dan ontstaan. In de uitgestrekte buitenwijken lijkt men ontevreden met het gebrek aan sociale samenhang en veiligheid en het voorzieningenniveau. Er is sprake van een suburban sadness: bewoners voelen zich vervreemd. Ze zijn weliswaar blij met de overzichtelijkheid, maar missen tegelijk de levendigheid en een gevoel van identiteit. Ook zijn ze bang dat de huidige rust wordt verstoord omdat zich er opnieuw 'buitenlandse' buren vestigen.

In plaats van een verdere suburbanisatie zou de focus moeten worden verlegd naar het verbeteren van de huidige stedelijke gebieden. Belangrijk is om daarbij oog te hebben voor het verlangen naar veiligheid en kleinschaligheid, bijvoorbeeld door de bouw van meer hofjes. Zo kan geborgenheid worden geboden in een stad die kleurrijker wordt, terwijl de wereld verder globaliseert en zekerheden wegvallen. Men kan profiteren van voordelen als sociale mobiliteit en diversiteit, maar ook terugvallen op de eigen omgeving. Het blijven bouwen van nieuwe buitenwijken zal daarentegen leiden tot een dichtgeslibd land vol verloederende gebieden met nieuwe proteststemmers.

Josse de Voogd is zelfstandig onderzoeker en schreef onder andere het boek ‘Bakfietsen en Rolluiken, de electorale geografie van Nederland’, Bureau de Helling, 2011. een uitgebreide versie van dit artikel verscheen eerder in Sociologie Magazine.