Bied álle vluchtelingen een kans om er wat van te maken

Het is onrechtvaardig om vluchtelingen voor politieke vervolging of oorlogsgeweld wel asiel te verlenen, maar economische vluchtelingen niet toe te laten. Tijd voor een ander asielbeleid dus, gebaseerd op gedoseerde voorzieningen en een nadruk op zelfredzaamheid.

In het Verdrag van Dublin (1990) hebben de EU-lidstaten vastgelegd dat het land waar een vluchteling als eerste binnenkomt, verantwoordelijk is voor de afhandeling van de asielaanvraag. Het verdrag was bedoeld om een snelle procedure te garanderen en moest voorkomen dat vluchtelingen zouden gaan ‘shoppen’, als hun aanvraag in het eerste land van binnenkomst was afgewezen. In feite werkt Dublin al lang niet meer zo. Italië en Griekenland krijgen het leeuwendeel van de asielaanvragen te verwerken, maar al jaren is duidelijk dat de capaciteit van deze landen ernstig tekortschiet. En de overige EU–landen staan erbij en kijken ernaar.

Onrustbezwering is geen lange termijnbeleid

De veronderstelling dat de andere EU-landen het wel best vonden zo, is niet vergezocht. Zo bleven zij ten minste buiten schot. Pas nadat de media veel aandacht gingen besteden aan de honderden misschien wel duizenden vluchtelingen die in de Middellandse Zee verdronken, schoten de andere lidstaten te hulp. Maar echte stappen werden pas gezet toen de asielzoekers vanuit Italië en Griekenland doorreisden naar andere lidstaten.

De meeste politici, ook in ons land, doen er van alles aan om onrust te bezweren. Er is op zich ook geen reden voor paniek. Immers, tussen 1998 en 2003 heeft Nederland veel vluchtelingen verwerkt, zonder dat dit de samenleving ontwrichtte. Dat zal ook nu wel weer lukken. Niettemin is er aanleiding om het migratiebeleid, zowel in Nederland als in de EU, opnieuw te bezien. Want ook zonder crisis zijn er vraagtekens te plaatsen bij de effectiviteit van het huidige beleid.

De Duitse premier Angela Merkel bepleitte in september een snelle opvang en integratie van vluchtelingen, maar, voegde ze eraan toe: ‘Zij die hier om economische motieven komen, kunnen niet blijven. Hoe moeilijk hun leven ook mag zijn, zo is het nu eenmaal.’ Een groot deel van de Nederlandse politici - en bevolking waarschijnlijk - is het met haar eens. Voor ‘echte’ vluchtelingen moet altijd plaats zijn, maar dit geldt niet of in veel mindere mate voor economische vluchtelingen. Onder ‘echte’ vluchtelingen verstaan we dan slachtoffers van oorlogsgeweld en politieke vluchtelingen. Dat levert ons een comfortabel geweten op: echte vluchtelingen blijven niet in de kou staan.

Onderscheid tussen asielzoekers en economische vluchtelingen is naïef

Het onderscheid dat we maken tussen mensen die vluchten voor oorlog en geweld en mensen die hun land verlaten vanwege de economische uitzichtloosheid getuigt echter van naïviteit. Elke vluchteling gaat namelijk proberen te voldoen aan de criteria die de meeste kans op een verblijfstatus opleveren. Door de wereldwijd beschikbare informatie zijn de mogelijkheden daarvoor enorm toegenomen. Dat levert twee knelpunten op: slepende bureaucratische procedures en het probleem van niet-uitzetbare uitgeprocedeerde asielzoekers. Als we deze knelpunten willen oplossen, moeten we ons migratiebeleid op een andere leest schoeien en duidelijkheid scheppen.

Slachtoffers van oorlogsgeweld zoeken veiligheid. Dat kunnen wij bieden. En uiteraard moeten we hen ondersteunen bij het opbouwen van een nieuw bestaan: het leren van de taal, onderwijs aan de kinderen. Maar het leeuwendeel moeten de asielzoekers zelf doen. In dat verband is het voorstel van het kabinet om vluchtelingen niet onmiddellijk maar geleidelijk toegang te geven tot alle voorzieningen volstrekt legitiem. Volgens verschillende vooraanstaande juristen is dat echter in strijd met artikel 23 van het VN Vluchtelingenverdrag. Dit artikel stelt dat de rechtmatig op het grondgebied van een land verblijvende vluchteling dezelfde ondersteuning en bijstand van de overheid moet krijgen als de eigen onderdaan. We zouden een wijziging van dit artikel ernstig moeten overwegen: geen enkele overheid kan ijzer met handen breken en noodsituaties vragen om noodoplossingen.

Om het probleem van economische vluchtelingen op te lossen, zou de regering kunnen overwegen om jaarlijks een quotum aan tijdelijke verblijfsvergunningen te verstrekken. De gelukkigen krijgen dan een jaar de tijd om hier een nieuw bestaan op te bouwen: onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen, maar zonder toegang tot het sociale zekerheidsstelsel. Wie na een jaar niet is geslaagd, moet terug. De afspraak tot terugkeer kan worden vastgelegd in een overeenkomst tussen het land van herkomst, de migrant en het land van vestiging.
Een dergelijke aanpak heeft twee positieve effecten: economische vluchtelingen krijgen een kans op een toekomstperspectief zonder dat zij zich in allerlei bochten hoeven te wringen om aan de ‘juiste’ criteria te voldoen, en voor politieke en oorlogsvluchtelingen kan de aanvraagprocedure een stuk sneller. Immers, economische migranten zullen hun toelating niet in gevaar hoeven of willen brengen door een vluchtverhaal te verzinnen.

Solidariteit is per definitie beperkt

Een duurzaam migratiebeleid is gebaseerd op een tweeledig onderscheid: enerzijds tussen eigen burgers en economische migranten - u mag het proberen, maar wij bieden geen vangnet - en anderzijds tussen eigen burgers en asielzoekers, u bouwt slechts geleidelijk rechten op.
Solidariteit is overigens per definitie beperkt. Wereldwijd zijn er 60 miljoen vluchtelingen. Slechts een fractie ervan, vooral de ‘bemiddelden’, weet Europa te bereiken. De vluchtelingen die geen geld hebben voor mensensmokkelaars of andere bemiddelaars hebben geen keus en moeten onder erbarmelijke omstandigheden in de regio zien te overleven.

De belangrijkste oorzaken voor migratie zijn, zoals gezegd, oorlog en armoede. Het opheffen van armoede zou leiden tot een enorme herverdeling, waarbij een groot gedeelte van onze welvaart richting de derde wereld gaat. Een scenario waar vermoedelijk maar weinig Europeanen toe bereid zijn. De pijnlijke maar onontkoombare conclusie is dat onze solidariteit alleen maar beperkt kán zijn. Binnen dat denkkader wordt al langer gepleit, voor differentiatie in toegang tot de sociale voorzieningen. Sobere voorzieningen zijn niet bedoeld om Nederland af te schilderen als een land waar je beter niet naartoe kunt gaan, maar om asielzoekers een realistisch beeld te geven van de mogelijkheden. Wie hier iets van zijn leven wil maken, krijgt daar alle ruimte voor. Maar dan moet hij of zij dat ook wel doen. Pas dan komt er draagvlak.

Marijke Linthorst was tot 2 juni 2015 Eerste Kamerlid namens de PvdA. Zij is zelfstandig adviseur en projectleider. De integrale versie van dit artikel staat in S&D, 2015 (5) een uitgave van de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA.

Afbeeldingsbron: Worldbank Photo Collection (Flickr Creative Commons)