Het is duidelijk: de burgers moeten zichzelf redden en elkaar gaan helpen, de overheid kan het niet meer opbrengen en zal zich steeds meer terugtrekken uit zorg en welzijn. Maar zijn die burgers er wel? Volgens Nico de Boer is het eerder ‘een verwachting, een mooie fantasie dan dat ik het met harde cijfers kan staven’. Dat is een nogal schokkende uitspraak van de schrijver van het rapport Burgerkracht van het regeringsadviesorgaan RMO, waarin burgerkracht als het alternatief voor het falende welzijnsbeleid aanbevolen wordt. Ook is het goed te weten dat er al een enorm arsenaal aan informele zorg is in Nederland; er zijn ongeveer 2,5 miljoen mantelzorgers en zo’n half miljoen vrijwilligers in de zorg.
Wat vindt de burger zelf?
Is de burger ook bereid tot meer en intensiever vrijwilligerswerk, buurtzorg en mantelzorg? Ten eerste: het recente SCP-rapport Een beroep op de burger laat zien dat de meeste burgers het wel eens zijn met het principe van eigen verantwoordelijkheid, maar dat men van zichzelf vindt die genoeg te nemen, en dat het voornamelijk geldt voor anderen (die de voorzieningen misbruiken). Bovendien willen mensen dat de overheid stevig aanwezig blijft in sectoren als zorg, welzijn en onderwijs, met name voor de zwakken. Volgens burgers is het ook niet zo dat er met minder overheid meer burgerinzet komt; eigen verantwoordelijkheid en een stevige overheid gaan hand in hand. Het is dus maar de vraag of burgers zich willen inspannen om de doelstellingen van de overheid uit te voeren wanneer zij vinden dat die overheid dat zelf hoort te doen.
Ten tweede: de tweejaarlijkse Wmo-monitor van Movisie, Van samen zoeken naar samen werken, constateert dat professionele uitvoerders na vijf jaar nog steeds niet echt warm lopen voor de wet. Zo is 71 procent van de 237 ondervraagde instanties het eens met de stelling ‘De WMO is gebaseerd op onrealistische verwachtingen van de toename van vrijwillige inzet door burgers’. Van de 115 burgerorganisaties was zelfs 74 procent het hiermee eens, en 8 procent oneens.
Ten derde lijkt het aantal mantelzorgers en vrijwilligers de laatste jaren niet te groeien, en de druk op de huidige actieve burgers wordt volgens henzelf te groot. Zo steeg het aantal mantelzorgers dat lang en intensief zorg verleent en daardoor ernstig belast wordt met 50 procent. Veel mantelzorgers vinden het moeilijk om werk en zorg te combineren. De mantelzorgorganisatie Mezzo waarschuwt voor de gevolgen: burn-out en afhaken.
Ten vierde blijkt uit een aantal onderzoeken (Linders, Jager-Vreugdehil, Hooijmans) dat burgers onder zelfredzaamheid verstaan dat mensen eerst zelf hun problemen oplossen - inclusief het inschakelen van professionele hulp. Alleen als dat niet lukt past een beroep op anderen, eerst familie en vrienden en als laatste misschien ook de buren. Burenhulp blijkt over het algemeen beperkt tot praktische klusjes, in noodgevallen, voor korte tijd, en als er een wederdienst tegenover staat. De eerste verantwoordelijkheid voor zorg ligt bij de overheid. Hulp van vrijwilligers wordt gezien als een aanvulling op de professionele hulp, niet als vervanging ervan. Daarbij komt volgens Broese van Groenou dat babyboomers, waar veel mantelzorg van verwacht wordt niet zo bereid lijken tot veel en langdurig zorg voor anderen terwijl de zorgvraag onder hen toeneemt.
Dat is een krachtig geluid, en een heel ander soort ‘burgerkracht’ dan beleidsmakers wensen.
Is het dan vraagverlegenheid?
Is het dan ‘vraagverlegenheid’, en is er wel degelijk een ‘altruïstisch surplus’, zoals hier en daar wel wordt gesteld? Natuurlijk, er zullen mensen zijn die te terughoudend zijn om de hulp te vragen, en dat is ook hoopvol voor hulpverleners: zij hoeven de vraagverlegen hulpzoeker maar te helpen zijn verlegenheid te overwinnen. Maar is vraagverlegenheid nu de belangrijkste oorzaak waarom de onderlinge steun niet loskomt? In een peiling van het Trimbos Instituut onder 598 mensen met een aanhoudende psychische aandoening bleek dat 37 procent geen gewenste ondersteuning kreeg bij participatie omdat die steun niet beschikbaar was; 40 procent zei niet te weten hoe die steun te regelen, 30 procent erkende op te zien tegen het regelen. Vraagverlegenheid betrof slechts 23 procent (er waren meerdere antwoorden mogelijk, vandaar dat het percentage boven 100 uitkomt)..
Onderzoek van Ellen Grootegoed naar de gevolgen van de zogenaamde Pakketmaatregel in de bundel: De zorgkracht van sociale netwerken laat zien dat mensen met een beperking die niet meer van de AWBZ gebruik kunnen maken, maar aangewezen zijn op de WMO-voorzieningen, zeer goede, valide reden hebben om geen hulp te vragen. Onbegrip in de familie over hun beperking, kwetsbare familierelaties, overbelasting, scheve verhoudingen tussen geven en nemen en zorgen over de kwaliteit van de informele hulp zijn een paar van die goede redenen. Mensen ervaren afhankelijkheid en beperking van hun zelfredzaamheid als zij teveel aangewezen zijn op hun netwerk voor zorg. Slechts weinigen van hen zoeken en vinden WMO-hulp.
Beperking aan het altruïstisch overschot
Ook het veronderstelde altruïstisch surplus heeft zijn beperkingen. De moderne vrijwilliger zet zich met name in wanneer hij kan werken in ‘hapklare brokken’: duidelijk omschreven deeltaken in een overzichtelijke tijdsinvestering. Zulk werk is goed mogelijk op gebieden als cultuur, natuur, sport, en concrete diensten. Maar dat is een probleem in zorg en welzijn waar de lange adem en grotere persoonlijke betrokkenheid en inzet van belang zijn.
Maar wat moeten we dan met al die voorbeelden van succesvolle burgerinitiatieven die we steeds weer lezen? Natuurlijk, alles wat burgers alleen en met elkaar voor elkaar krijgen is verre te prefereren boven welke professionele interventie dan ook. Zie bijvoorbeeld het succes van Zorgcoöperaties zoals in Hoogeloon. Overigens blijken veel van zulke successen afhankelijk te zijn van professionele steun en van enkele specifieke individuen: mensen met een unieke combinatie van ondernemerschap en betrokkenheid.
Wil de overheid slagen in de poging tot een cultuuromslag, dan zal zij meer rekening moeten houden met haar burgers. Zij hebben zo hun eigen ideeën over hun betrokkenheid en de inzet van hun beperkte tijd. Willen we slagen in deze noodzakelijk cultuuromslag, dan kunnen we beter naar hun signalen luisteren in plaats van door te gaan met de overheidsopvoeding tot eigen verantwoordelijkheid en samenredzaamheid.
Sjef de Vries is methodiekontwikkelaar, publiceerde o.a het boek ’Eropaf…en dan?’ SWP (2012). Dit artikel verscheen eerder op Beroepseer.
Foto: Bas Bogers