Burgerkracht vraagt om andere instituties

Piet-Hein Donner beloofde een burgerschapsagenda, die er nooit kwam. Volgens Jos van der Lans is dat maar goed ook. We hebben geen agenda nodig voor actief burgerschap, maar een agenda voor een andere institutionele orde. Derde bijdrage aan het dossier ‘Minder overheid, meer zelf doen’.

In de zomer van 2011 beloofde de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken, Piet-Hein Donner, nog dat jaar te komen met een ‘agenda voor hedendaags burgerschap’. Vol verwachting klopten sindsdien vele harten, maar de agenda is er niet gekomen. Niet in 2011, niet in 2012. Ja, de goede verstaander heeft een glimp van het gedachtegoed van het ministerie van Binnenlandse Zaken kunnen opvangen in de reactie van de regering op het rapport van de WRR, lees Pieter Winsemius, over Vertrouwen in burgers, maar een echte officiële burgerschapagenda is uitgebleven.

En misschien is dat maar goed ook. De verantwoordelijke ambtenaren waren welbeschouwd met een onmogelijke politieke klus opgezadeld. Hun opdracht was om beleid op gang te brengen waarin meer ruimte komt voor de eigen kracht van burgers. Maar dat heeft meteen al iets paradoxaals. Want komt die ruimte er als je dat van een Haagse beleidskansel verkondigt? Kan je burgers meer burgerschap voorschrijven? Nou nee, en als ze dat toch zouden opschrijven, dan was de kritiek te voorspellen: ‘Hallo, dank je de koekoek, nu er stevig bezuinigd moet worden, geeft de overheid ineens niet thuis en begint ie te verkondigen dat burgers het dan maar zelf moeten doen. Da’s makkelijk!’ Dat dilemma los je niet snel op, zelfs niet op papier. Dus werd de agenda uitgesteld, en uitgesteld, en weer uitgesteld, tot de val van het kabinet Rutte van uitstel definitief afstel maakte.

Burgerkracht is een hebbedingetje van beleidselites

Maar het is niet alleen een Haags dilemma, dezelfde moeilijke opgave speelt nog scherper op lokaal niveau. Talloos zijn inmiddels de regionale bijeenkomsten in het kader van het gemeentelijke welzijnsbeleid, de kanteling via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning of de transitie in de jeugdzorg, de AWBZ of sociale zekerheid, waarin de gepleit wordt voor ‘burgerkracht’, ‘eigen kracht’, aansluiten bij ‘de kracht van de samenleving’, ‘burgerinitiatieven’. Die boodschap snelt door het hele land, daar heb je dus helemaal geen Haagse burgerschapsagenda voor nodig: ‘We moeten het sociale domein meer aan mensen over laten en minder door overheden en instituties laten regelen.’

Maar als je tijdens deze bijeenkomsten om je heen kijkt, ervaar je al snel hetzelfde dilemma als waar de Haagse agendamakers mee worstelden. Want in die zalen zitten niet de burgers die meer ruimte moeten krijgen om hun krachten te etaleren, welnee, in die zalen zitten ambtenaren, gemeenteraadsleden, beleidsmedewerkers, managers, vertegenwoordigers van adviesbureaus, kennisinsituten, ondersteuningsinstellingen. Cynisch gezegd: burgerkracht/eigen kracht is niet een uitdrukking van een behoefte die sterk leeft onder de Nederlandse bevolking in buurten en wijken. Welnee, het is in de eerste plaats een hebbedingetje van beleidselites, van de professionals in het land die vooral bezig zijn met papier en vergaderen. Ze zijn enthousiast over wat anderen, burgers, allemaal in hun mars moeten hebben. En ondertussen moeten dezelfde mensen ook nog eens bezuinigen, wat burgers eerder ervaren als het afpakken van mogelijkheden dan als een investering in hun eigen kracht.

Zie hier het dilemma van een nationale en/of lokale burgerschapsagenda.

Obstakels voor burgerinitiatieven

Maar je kunt er ook anders tegenaan kijken. En dan wordt er in al deze sessies niet zozeer gesproken over wat burgers allemaal niet vermogen, maar dan praat men in deze bijeenkomsten over zichzelf, over de overheid, de instituties, over de professionele reflexen, de routines van het beleid. Dan is het toejuichen van burgerkracht niet een appèl aan burgers om meer en actiever burgerschap te tonen (want zo werkt dat natuurlijk niet), maar in de eerste plaats een oproep aan de beleidselites van dit land, de beslissers, subsidieverstrekkers, vergadertijgers en notaproducenten om bij zichzelf te raden te gaan.

De kwestie is dus niet dat burgers meer moeten gaan doen. De kwestie is dat de samenleving bruist van ideeën, sociale energie en burgerinitiatieven, waarbij deze burgerkracht eerder gefrustreerd raakt door de institutionele orde dan dat zij tot bloei komt. De kwestie is – en dat is de grote winst van de discussie zoals die de afgelopen periode op gang is gekomen – dat we steeds scherper moeten gaan nadenken over hoe instituties en overheden zo kunnen gaan functioneren dat ze in plaats van een obstakel een katalysator worden voor de eigen kracht van burgers.

Om een paar van deze obstakels te noemen:

De beleidsreflex

In Nederland moet alles eerst in beleid moet worden vastgelegd voordat er wat kan gebeuren. Alles moet worden voorgeprogrammeerd. We kampen daardoor met een massieve, trage, bureaucratische orde die de energie van burgers en burgerinitiatieven doodslaat door deze langs de lat van bestaande beleidsprogramma’s te leggen, door er eindeloos veel formulieren op los te laten en er allerhande voorwaarden aan te verbinden. Alles moet passen in het register van het beleid, elk risico moet worden uitgesloten of vermeden, zodat er bij elk probleem professionals kunnen opstaan om alles in goede banen te leiden, waarna alles ‘meetbaar’ moet worden gemaakt en tot in de puntjes ‘afgerekend’. Dat is het strak aangesnoerde beleidskorset dat losgetornd moet worden waardoor – met alle risico’s van dien - de samenleving meer in staat gesteld kan worden om vrijuit te ademen.

De individualiseringsreflex

Vrijwel alle betrekkingen tussen overheid en burgers zijn op een individualistische leest geschoeid. Er is een logica gematerialiseerd waarin aan de hand van indicaties, protocollen, trajecten, programma’s, uitkeringen, zorgzwaartepakketten individuen diensten krijgen toegewezen die geleverd worden door professionals. Dat is bij elkaar genomen een zeer krachtig functionerende economie. Het maakt van instituties leveranciers en van burgers consumenten, waarbij het systeem zo is georganiseerd (grootschalig, verticaal, productiegericht) dat het steeds meer naar zich toe trekt en duurder wordt. Die werkelijkheid loopt nu tegen haar grenzen, en dat kan alleen doorbroken worden als dienstverleners en dienstafnemers een andere relatie tot elkaar krijgen, waarin veel meer gebruik wordt gemaakt van het feit dat mensen met elkaar in sociale verbanden en netwerken leven. Nu wordt de veerkracht die daarin schuil gaat hooguit als bijwagen gezien. Maar hoe zouden de routines van instituties er uit zien als deze kracht vanuit de zijlijn naar het middelpunt wordt gebracht?

De gelijkheidsreflex

In het aangezicht van de staat is iedere burger gelijk. Willekeur en vriendjespolitiek moeten koste wat kost vermeden worden. Iedereen moet gelijk behandeld worden. One-size-fits-all. De overheid is de examinator van dit gelijkheidsbeginsel. Alle activiteiten worden geïnspecteerd op de vraag of er niet een precedentwerking van uit kan gaan. Het gelijkheidsbeginsel is daarmee een soort ingebouwde voorzichtigheidsmeter geworden onder beheer van overheidsfunctionarissen. Maar ruimte voor de kracht van burgers vraagt niet om zo’n voorzichtigheidsmeter, maar om bijvoorbeeld het durven te erkennen van het voorrecht van initiatief. Het vraagt om contextgebonden maatwerk, en misschien wel om het bevorderen van ‘broederschap’ boven‘gelijkheid’. Dat zal in overheidsgelederen wel even wennen zijn.

Nieuwe omgangsvormen

Zo zijn er meer reflexen die je tot de ingebakken routines, zeg maar het DNA, van onze institutionele orde kan rekenen. Zoals de controlereflex of de barbertje-moet-hangen-reflex als er iets mis gaat. Al die reflexen, al die routines treden in werking als er iets in onze samenleving georganiseerd moet worden. Ze maken overheden en instituties tot wat ze nu zijn.

Maar dat moet veranderen. Want als het waar is dat de discussie over meer ruimte voor burgers/eigen kracht/minder institutionele ontferming erop wijst dat we op een kantelpunt zijn beland, in een fase in de ontwikkeling van onze verzorgingsstaat waarin macht opschuift van instituties richting burgers, dan is het zaak om deze routines die de oude institutionele orde hebben gevormd kritisch tegen het licht te houden en aan de nieuwe eisen aan te passen. Zo’n nieuwe institutionele orde waarin burgers meer ruimte, meer macht krijgen, vraagt om andere professionals, andere reflexen en andere routines.

Precies daarnaar zijn de mensen in de zaaltjes op zoek. Als zij praten over transities, kantelingen en andere omgangsvormen, zijn ze nieuwsgierig naar nieuwe praktijken, nieuwe omgangsvormen met burgers. Die mensen zijn dus inderdaad niet geholpen door een ‘agenda voor hedendaags burgerschap’ – het is goed om dat voornemen ergens onder in de lade van het ministerie van Binnenlandse Zaken op te bergen. Die mensen zijn geholpen door een agenda waarin zij kunnen ontsnappen aan de reflexen die hen nu gevangen houden. Het zou een komende regering sieren als zij daar werk van zouden maken. Bij het ministerie van Binnenlandse Zaken zijn er meer dan voldoende ambtenaren die er met liefde een mooie nota over schrijven.

Jos van der Lans is cultuurpsycholoog en publicist. Zie: www.josvdlans.nl en @josvanderlans.

Foto: Bas  Bogers

Dit artikel is 2472 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (13)

  1. Kan het ook concreter. Bij ons in de buurt wordt een vrouw door haar man verzorgd . Één keer per week wordt die taak overgenomen door 7 buurvrouwen zodat je 1 keer in de 7 weken aan de beurt bent. Daar schrijft men geen nota over, maar regelt het onderling.

  2. Mooi dat concretiseren maar dan ook aangeven dat die mevrouw nog 6 dagen in de week zorgt, geen CEO die zoveel werkt. Als die meneer de hele dag zorg nodig heeft dan zal ze het niet redden met 7 buurvrouwen die ook af en toe ziek worden, op vakantie gaan of het even niet zien zitten. Wie gaat dit dan organiseren? Juist die mevrouw op haar zevende niet meer vrije dag. De rest is vooral adviseurspraat.

  3. Nederland heeft een standaard regeling voor Burgerwindparken nodig, om verschillende redenen.

    Windparken op het land worden nu gedomineerd door EZ die uitsluitend bedrijven aan vergunningen en subsidie helpt.
    Daarbij regisseert EZ de weerstand tegen windparken, zodat er bijna geen vooruitgang is.

    Burgerwindparken maken zo geen kans. De overheid is bang voor burgers, bang dat ze veel te veel duurzame energie gaan opwekken, en de fossiele belangen van de staat benadelen, die verdient per jaar 35 miljard aan die fossiele energie.

    Maar die windparken, die komen toch, want duurzaam moet, oa van de EU en het klimaat

    Met een standaard aanpak voor burgerwindparken, krijgen burgers voordeel en invloed, regie, op het landschap. Dat geeft draagvlak, voor die windparken, maar vooral voor duurzame ontwikkeling.
    Een schets van die regeling burgerwindparken is http://bit.ly/BurgerWindpark

    Burgerwindparken gaan ook een thuismarkt voor de wind industrie creëren.

    Denemarken kent 70% burgerwindparken
    Duitsland kent 50% burgerwindparken
    Nederland minder dan 0,5% zo veel verschillen Nederlanders en Duitsers niet, het zijn de condities
    Daarom moet een regeling daar structuur en investerings zekerheid in brengen
    Dan hoeft lokale burgerkracht het wiel niet uit te vinden
    De gemeente weet wat ze moet doen
    En PvdA en VVD geven in het regeerakkoord duurzaam een sociaal gezicht

    Burgerwindparken zijn ook een grote stimulans voor ondernemerschap
    Elk gezin investeert een paar duizend eure in een coöperatief windpark
    Daarmee worden ze ondernemer, al is het veilig in een coöperatie.
    Maar ze exploiteren voor eigen rekening en risico, en de onderneming is heel zichtbaar, en duurzaam. Daardoor zullen vele nieuwe ondernemers de smaak te pakken krijgen om verder te gaan met ondernemen

    En een burgerwindpark kan zonder SDE subsidie

    Daarom mag het in het regeerakkoord
    VVD en PvdA spreken af dat burgers die in een coöperatie een windpark of zonnestroom installatie exploiteren, voor eigen rekening en risico, dat ze over de stroom die ze zelf gebruiken, geen belasting hoeven betalen.

    Ook voor de elektrische auto, voor schonere lucht en lagere olie afhankelijkheid.

  4. Die eigen kracht krijg je door raadsleden laten mee naar de burger toe te laten gaan.
    En ieder raadslid met z’n hart en minder met de beurs z’n politieke functie deeld.

    Er zitten te veel ondernemers/werkgevers die voor hun eigen zaak gaan. Als er meer gemixed raadsleden komen dan krijg je een andere invulling van de samen leving.

  5. Amen! Thanks Jos voor deze prachtige volgorde van letters…. nu de vertaalslag naar de werkers voor de burgers, zodat het boeiend en uitdagend gaat zijn om deze rol als zorgverlener, overheid, werker etc met plezier op je te nemen. Heb je daar al eens iets over geschreven? Dank je wel!

  6. Beste Jos, een verhaal naar mijn hart! Wij hebben inmiddels een echt werkend concept ontwikkeld da op verzoek van onze opdrachtgever en partner de gemeente Den Haag breder is getrokken; het Buurthuis van de toekomst….wij analyseren de stads en wijkplannen op hoofdlijnen, hebben gesprekken met burgers op straat , doen stakeholdergesprekken met bestuurders van belanghebbende partijen zoals verzorgingshuizen, sportverenigingen, wijkraden, bewonersorganisaties, bedrijven..het onderwerp is welke bruisende coalities zijn er of kun je met elkaar maken zodat je meer van elkaars kennis, kunde en netwerken en fysieke ruimte gebruik maakt
    Vervolgens organiseren we stadsdeelinspiratiebijeenkomsten waarbij partijen op basis van vraag en aanbod zaken met elkaar kunnen doen! Ontmoeten, inspireren, verbinden..Burgerkracht gemobiliseerd en gefaciliteerd..spreek je graag ! Cheers Louk Burgers

  7. Jos, zoals vaker ook nu weer een analyse en oproep die me aanspreekt. Maar ook een kritische kanttekening, zoals dat hoort. De beweging die het fenomeen ‘WMO’ op gang heeft gebracht is enorm. Gemeenten en maatschappelijke organisaties zijn op zoek naar manieren om burgerkracht te versterken. Maar de ongelijktijdigheid en ongelijksoortigheid, zal de komende jaren flink toenemen. Dat maakt het minder houdbaar om in generalisaties te spreken over ‘de instituties’, ‘de elites’, ‘de bureaucratie’. Zoals ik ook niet zou willen spreken over ‘de denkers’, ‘de analytici’ of ‘de academici’. Het zou daarom mooi zijn als je het palet aan instellingen en organisaties zou kunnen karakteriseren. Voor een verdieping.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.