Burgerschap moet je op school kunnen oefenen

Kinderen moeten burgerschap kunnen oefenen in een veilige omgeving, in levensechte situaties, met flexibele leraren. En dan kom je er niet met een uurtje burgerschapsles in de week, maar wel met een schoolbrede aanpak.

Onze kinderen moeten  in een apart schoolvak onderwezen worden in burgerschap, bepleitte Menno Hurenkamp eerder op deze site. Gymen doe je ook niet in de Franse les, en dat geldt volgens hem dus ook voor burgerschap. Ik begrijp dat het idee van een schoolvak aanspreekt omdat de thematiek daardoor overzichtelijk en behapbaar wordt. Een schoolvak is gemakkelijk in te plannen in het schoolrooster, je kan er toetsen voor ontwikkelen en je zou er een vakdocent voor kunnen opleiden. Je ‘doet een uurtje burgerschap’ en gaat daarna weer over tot de orde van de dag. Dat is overzichtelijk en sluit aan bij de gangbare structuur van veel scholen.

Het gaat erom leerlingen de kans te geven democratie te ervaren

Helaas ligt het mijns inziens wat ingewikkelder. Het verwerven van individuele competenties moet zeker deel zijn van burgerschapsvorming, maar men moet ook de kans krijgen te oefenen met deze competenties in praktische situaties. Het gaat erom leerlingen de kans te geven democratie te ervaren. Hoe kunnen zij leren hun stem te gebruiken en hoe kunnen zij zich verhouden tot de ander? Een vak burgerschap is hiervoor niet voldoende, het vereist levensechte situaties die je niet kunt bewaren tot dat speciaal daarvoor gereserveerde lesuur. Het gaat om het aangrijpen van spontane situaties om samen met leerlingen te reflecteren op hoe zij zich verhouden tot de gemeenschap. In een school doen zich dagelijks onnoemelijk veel van dit soort situaties voor, de vraag is in hoeverre hierop ingespeeld wordt.

Een schoolklimaat waarin iedereen z’n zegje mag doen

Je kunt een school beschouwen als een soort mini-maatschappij. Het is een afspiegeling van de gemeenschap om zich heen en tegelijkertijd ook een veilige en overzichtelijke omgeving. In de school ontstaan als vanzelf situaties die zich ook in de grotere maatschappij voordoen, zoals conflicten, meningsverschillen, besluitvormingsmomenten of samenwerking. Deze situaties bieden aanknopingspunten voor het oefenen met dialoog, democratische besluitvorming, reflectie en het leren accepteren van verschillen.

De school als oefenplaats is dus niet alleen gericht op het aanbieden van een serie lessen, maar ook op het ontwikkelen en bewaken van een schoolklimaat waarin leerlingen op een impliciete, vanzelfsprekende manier democratie kunnen beleven. Dit uitgangspunt stoelt onder andere op het gedachtegoed van John Dewey. Dewey beargumenteert dat burgerschap niet alleen kennis van formele instituties betekent, maar ook een sociale ethiek: a democratic way of life. Het gaat dan om het functioneren in de brede samenleving, waarbij burgers vreedzaam met elkaar omgaan, wederzijdse belangen erkennen en samen participeren en gezamenlijke doelen nastreven. Zo’n democratische gemeenschap ontstaat niet vanzelf in een school. Er is een klimaat voor nodig waarin leerlingen gestimuleerd worden te discussiëren, samen te werken en open te staan voor de ander. Een schoolklimaat waarin je eerlijk kan zijn en waar anderen naar je luisteren, waar niet enkel het recht van de sterkste geldt, maar waar iedereen zijn zegje mag doen. Je kan leerlingen in een les wel leren om een argument te formuleren, maar het is misschien wel belangrijker om te ervaren hoe anderen reageren op jouw argumenten, of er echt naar geluisterd wordt en of ze invloed hebben.

Leraar moet balans vinden tussen verantwoordelijkheid geven en ingrijpen

Het ontwikkelen van zo’n democratische oefenplaats is mogelijk, zo blijkt uit mijn proefschrift waarin ik een schoolbreed programma voor burgerschapsvorming op basisscholen evalueer. Na één schooljaar bleek dit programma een positieve invloed te kunnen hebben op het democratische en sociaal-emotionele klimaat in de klas. Bijvoorbeeld door leerlingen mee te laten praten over afspraken en regels, door hen structureel met elkaar in gesprek te laten gaan en door hen te leren zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het oplossen van conflicten.

De rol van de leraar is hierbij cruciaal. Hij moet in staat zijn in gesprek te gaan met leerlingen, zich bewust zijn van z’n eigen houding ten opzichte van de maatschappij en van z’n modelrol, hij moet het democratisch klimaat bewaken en ingrijpen als dat gevaar loopt. Doet hij dat niet, dan bestaat het gevaar dat degene met de grootste mond het voor het zeggen krijgt. Dit vergt veel van de flexibiliteit en reflectieve vaardigheden van leraren. Zij moeten een juiste balans vinden tussen het geven van verantwoordelijkheid aan leerlingen en ingrijpen wanneer gelijke kansen gevaar lopen. Maar zij moeten vooral ook reflecteren op spontane gebeurtenissen die zich voordoen. Moeilijke situaties, zoals conflicten, zouden hierbij niet geschuwd moeten worden, maar moeten juist worden gezien als aanknopingspunten voor discussie en het oefenen van probleemoplossende vaardigheden. Pas dan wordt democratisch burgerschap deel van de dagelijkse ervaring van leerlingen en kunnen zij het ook echt leren begrijpen.

Sophie Verhoeven werkt als onderwijsadviseur bij KPC Groep. Zij promoveerde in oktober aan de Universiteit Utrecht met het proefschrift: ‘De school als oefenplaats voor democratie’