COLUMN Ik beken, ik koop online

Online consumenten worden verantwoordelijk gehouden voor de ondergang van winkels, van grote V&D’s tot en met de plaatselijke juweliers en boekwinkels: ‘consumenten kopen steeds vaker online, waardoor de winkelpanden in de winkelstraten leeg komen te staan.’ En ja, het klopt, we kopen steeds vaker online.

Maar sinds wanneer zijn consumenten verantwoordelijk voor de ondergang van marktkooplui? Als er op de markt iemand staat met een kraam vol dure perziken, en iedereen koopt appels bij de buurman, wie is dan verantwoordelijk? Het idee van de vrije markt is toch dat vraag en aanbod zichzelf regelen?

En daarbij: de mensen die rouwen om het verdwijnen van een bepaalde winkel, zijn vaak juist niét degenen die er niet meer kopen maar juist de mensen die er nog wél kwamen. Individueel consumentengedrag is niet hetzelfde als collectief consumentengedrag. Maar dat terzijde.

Gemakzucht

Waarom kopen we online? Ja, natuurlijk, gemak. Je hoeft niet meer de deur uit, maar zoekt op internet datgene wat je wil hebben en je kunt op je kont blijven zitten totdat het aan de deur bezorgd wordt.

Is dat alleen gemakzucht? Ik kan me zo voorstellen dat een gemiddeld stel met kinderen tussen de anderhalve baan, de mantelzorg voor de ouders, de zwemlessen van de kleintjes, het helpen op school en de bardiensten bij de hockeyclub, de ouderlijke betrokkenheid bij het huiswerk en het eigen onderhoud bij de sportschool door, géén tijd en nog minder puf overheeft om stad en land af te lopen voor een spijkerbroek, boek, televisie of wat dan ook. En zij zijn natuurlijk niet de enigen die het druk hebben of die er niet om staan te springen om zich in de koopgoot te wagen.

Natuurlijk, er zijn drommen mensen die zich op zaterdagmiddag in de Kalverstraat begeven, waar een verstikkingsdood dreigt. Of die het als een uitje ervaren om zich in een tuincentrum, koopjesparadijs (outlet, heet dat) of meubelzaak (die grootgrutter in bordkartonnen decorstukken) te begeven. Waarna ze thuiskomen met allerlei zooi die ze niet nodig hadden.

Maar er is nog iets anders

Winkels zijn veranderd. Waar ik vroeger (mensen die dat zeggen zijn oud, dat weet ik) nog bij de Vroom en Dreesman terecht kon voor schroeven, een fototoestel, een LP van The Doors, stoffen, tapijten, kleding, beddengoed, lampen, kortom voor écht alles, moet ik nu voor die zaken naar evenzoveel verschillende winkels. En die winkels hebben stuk voor stuk een heel beperkte keuze. Niet alleen kun je in augustus geen zomerjurk meer kopen maar moet je wel zorgen dat je een winterjas meeneemt, het aanbod is écht beperkt. Winkels hebben heel veel van hetzelfde maar zelden dat wat je zoekt. Het is een aanbodmarkt geworden.

Dat is een natuurlijk gevolg van het steeds goedkoper en massaler produceren van producten van steeds slechtere kwaliteit (een goede fiets verkopen is niet aantrekkelijk, omdat je de klant dan 20 jaar kwijt bent) en het ontstaan van prijsstunters. Winkels met een breed aanbod konden daar niet tegenop, zie de ondergang van V&D. En winkels die kwaliteitsgoederen leverden (en bijvoorbeeld ook reparaties deden) werden door de hoge kosten van arbeid relatief steeds duurder. De meesten daarvan zijn inmiddels verdwenen, tenzij ze in een rijke plaats staan of een ambachtelijk maar marginaal bestaan leiden.

En winkels concurreren elkáár de tent uit. Zo’n beetje elke plaats met meer dan 5000 inwoners heeft een Hema, Kruitvat, Blokker (waar ze trouwens ook niets meer hebben) en een Action (waar ze alles hebben wat je niet nodig hebt). Het ene winkelparadijs na het andere verscheen, zonder te kijken naar hun bestaansrecht. Geen wonder dat in steeds meer winkelcentra gaten zijn ontstaan, die soms worden opgevuld met tijdelijke winkels met, inderdaad, nog meer rommel.

Steeds meer winkels, met steeds meer rommel

Mijn schoonmoeder was dertig jaar werkzaam bij Vroom en Dreesman en zag de ontwikkelingen met lede ogen aan. Maar ze is ook kritisch op bovenstaande ontwikkeling: ‘mensen kunnen hun geld maar één keer uitgeven’, zegt ze dan. Dat klopt nog meer dan ze wellicht beseft: economen van het Centraal Bureau voor de Statistiek hebben becijferd dat het besteedbaar inkomen sinds 2001 per saldo nauwelijks is gestegen en met name de middenklasse is achtergebleven ten opzichte van het Bruto Nationaal Product.

Het zijn dus meerdere ontwikkelingen, waarbij de opkomst van internetwinkels beter zijn gaan aansluiten bij de behoeften van de consument. Met enkele muisklikken kun je prijzen vergelijken, kun je een broek vinden in de juiste maat (wat je anders uren winkelen zou kosten), vind je precies, eventueel tweedehands, dat boek dat je zocht of inderdaad die zomerjurk, in augustus.

Dus ja, ik koop – soms - online. Niet omdat ik de plaatselijke winkeliers het licht in de ogen of hun dagelijkse boterham niet gun, maar omdat ik uitga van mijn persoonlijke omstandigheden en mijn portemonnee. Net zoals zovele consumenten.

Het is vreemd dat in een neoliberale markteconomie de klanten de schuld krijgen van de problemen van winkelbedrijven. Het laat juist zien waarin de markteconomie tekort schiet: de massale productie goedkope rommel is mogelijk doordat - door tekortschietende wetgeving en uitblijvende controle - de kosten van vervuiling en uitbuiting over de schutting van de samenleving worden gegooid. Zo worden producten goedkoop en arbeid duur, zo verdwijnen kwaliteit, duurzaamheid en vertrouwen in de leveranciers. Het gedrag van consumenten is daar niet zozeer de oorzaak, als wel het gevolg van.

Overigens koop ik ook nog in de laatste zaak met huishoudelijke artikelen in de wijde omgeving. Omdat ze me daar kennen, en mijn wasmachine gewoon thuis komen repareren. Voor 15 euro.

Mieke van Stigt is socioloog en pedagoog, en columnist van socialevraagstukken.nl

Foto: Robbert Noordzij (Flickr Creative Commons)