COLUMN Jan Willem Duyvendak: Thuis in je eigen lichaam

Toen NRC-columnist Marjolijn Februari veranderde in Maxim Februari, verwoordde hij de noodzaak van deze drastische stap als volgt: ‘Een aantal decennia heb ik nu rondgelopen met een lichaam dat me zichtbaar niet paste, met alle schaamte, ongemakkelijkheid en stagnatie van dien’ (NRC-Handelsblad 18 september 2012). Zijn besluit om zijn uiterlijk passend te maken bij zijn innerlijk kon op een gegeven moment niet meer worden uitgesteld, op straffe van zelfmoord, zoals hij in verschillende interviews heeft aangegeven. Een niet-passend lichaam is onverdraaglijk, zo sterk is onze geslachtsidentiteit en zo geslachtelijk is onze wereld.

Veel transseksuelen zeiden het Februari voor: ik voel me niet thuis in mijn eigen lichaam. Uit alle getuigenissen van transseksuelen blijkt de noodzaak om je thuis te voelen in je eigen lichaam – een situatie die voor de meeste mensen zo vanzelfsprekend is dat ze zich wellicht nog nooit hebben gerealiseerd dat ze zich in hun lichaam thuis voelen.

Wanneer uiterlijk en innerlijk correspondeert, is zelfs het onderscheid tussen beide zinloos. Ik ben wie ik ben. Maar als het innerlijk anders is dan het uiterlijk zich toont, dan blijkt het lichaam inderdaad een ‘lijk-haam’, een vleselijk omhulsel. En dit vleselijke omhulsel is een plek waarin iedereen zich thuis wil voelen, een nog urgenter behoefte dan de wens om ons thuis te voelen in ons huis, in onze buurt, op het werk of in de stad. Zeker het lichaam is een plek waarin je je thuis moet voelen, en als dat niet lukt dan moet dat lichaam worden aangepast aan een innerlijk ‘ik’, dat zich eindelijk op zijn of haar gemak wil voelen, niet meer beschaamd.

Vanzelfsprekend geldt die wens niet alleen voor geslachtsverandering. Vele, soms drastische, vormen van plastische chirurgie – met het doel om er beter uit te zien – worden gedreven door hetzelfde sentiment: ik voel me niet thuis in mijn eigen lichaam, ik moet eraan sleutelen totdat het lichaam wordt wie ik ben (of zou willen zijn…).

Februari merkt daarbij op dat de gevoelde discrepantie tussen innerlijk en uiterlijk wellicht nog draaglijk zou zijn wanneer er geen buitenwereld zou zijn die je voortdurend aan je sekse-identiteit herinnert, je tot man of vrouw maakt door voortdurende aanspreking. Maar onze wereld is door en door geslachtelijk – tot en met onze taal. Dit geldt niet alleen voor de voor de hand liggende voornaamwoorden (‘hij’ dan wel ‘zij’), maar ieder zelfstandig naamwoord heeft een geslacht. (Veel Nederlanders zijn zich daar overigens nauwelijks van bewust en misschien zouden we die vorm van gender-onverschilligheid moeten toejuichen, ook al erger ik me vooralsnog enorm aan mensen die het geslacht van een woord niet kennen…).

Je moet je thuis voelen in je eigen lichaam. Dat leert ons opnieuw veel over wat thuis voelen eigenlijk is. Hoeveel meer het is dan louter vertrouwdheid, bijvoorbeeld. Want reken maar dat iedere transseksueel precies weet hoe zijn of haar lichaam eruitziet – juist omdat het niet past. Voor thuis voelen is echter meer nodig dan familiariteit. Het moet zowel ‘eigen’ zijn als kloppen met hoe anderen eruitzien die hetzelfde geslacht hebben. Je thuis voelen in je lichaam is in die zin dus zowel diep persoonlijk als door en door sociaal.

Maar ‘sociaal’ moet niet verkeerd worden begrepen, zoals soms gebeurt wanneer de gedachte dat sekse ‘een sociale constructie’ is, wordt misverstaan. Sommigen menen dat daarmee wordt geïmpliceerd dat iedereen overal vrolijk aan het ‘gender benderen’ zou kunnen slaan. Wie dat denkt, voelt zich vast heel erg thuis in zijn of haar lichaam.

Jan Willem Duyvendak is hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Dit is de achtste aflevering van een serie columns over ‘thuisgevoel’, waarnaar Jan Willem Duyvendak onderzoek deed. In zijn boek ‘The politics of home. Belonging and nostalgia in Western Europe and the United States’ stelt hij dat er sprake is van een crisis in ons thuisgevoel.