COLUMN Verzoenen met de tragiek? Niet als dat de tragiek is van slecht beleid.

In zijn opiniestuk op Sociale Vraagstukken houdt hoogleraar bestuurskunde Paul Frissen een pleidooi tot verzoening met tragiek. Het geloof in de maakbaarheid van het leven is doorgeschoten, zo vindt hij. En het volk houdt de overheid verantwoordelijk voor deze maakbaarheid, of, als dat niet kan, voor het verzachten van de pijn ervan.

Frissen zet zich stevig af tegen het doorgeschoten populisme, waarin burgers “zonder geïnteresseerd te zijn in een rationele onderbouwing” radicale oplossingen eisen voor het leed dat hen overkomt. Dit populisme heeft geleid tot een “geëxplodeerd (en) ongebreideld interventionisme”.  De staat als geluksmachine. U vraagt, wij draaien. Nee, het wordt tijd dat het volk zijn lot gewoon aanvaardt en geen onredelijke eisen stelt aan de staat. Tragiek moet gewoon aanvaard worden, aldus Frissen.

Maar wat is tragiek nu eigenlijk? Tragiek is een droevig voorval, een groot verlies, een nadelige loop van gebeurtenissen. Of dat alles vermijdbaar is of niet, doet aan de tragiek ervan niets af. Dan komen we bij de vraag: wat is precies vermijdbaar en wat is onvermijdelijk? Een tsunami na een aardbeving is onvermijdbaar. De kernramp als gevolg van die tsunami en aardbeving is al een stuk minder onvermijdbaar. Degenen die de kerncentrale van Fukushima op een seismisch breukvlak hebben gebouwd en jarenlang bezworen hebben dat dit veilig was, hadden het mis. Dat is verwijtbaar.[1] Dat een potvis ooit komt te overlijden is onvermijdelijk, maar ik heb nooit iemand horen eisen dat potvissen nooit mogen overlijden. Wat wel vermijdbaar is, is dat goedbedoelende organisaties en particulieren met elkaar gaan vechten en aan zo’n aangespoeld dier lopen te sjorren. Noem het een overdreven disneyficatie, maar ik vind het hartverwarmend dat er in deze tijd mensen zijn die zich druk maken om een potvis. En een potvisprotocol mag dan idioot klinken, maar vergelijk het met een drenkeling, dan wil je ook graag dat de redding geregeld is. Desnoods met een protocol.

Protocollen zijn bindende afspraken die bij voorkeur geregeld, ondersteund en uitgevoerd worden door een centraal afspraakorgaan. De overheid dus. Daar zit juist de pijn, want de huidige ideologische hoofdstroom pleit juist voor een terugtredende overheid, waarbij de verantwoordelijkheid wordt overgedragen aan de “civil society” en de moraal wordt uitgeleverd aan de Vrije Markt. De burger moet individueel en onafhankelijk van de staat de juiste en gezonde keuzes maken, zelf verantwoordelijkheid nemen en in geval van nood de kracht van de leefomgeving en het eigen netwerk in stelling brengen. Dat de kwaliteit van de leefomgeving en van het netwerk niet voor iedereen even sterk is, wordt liever niet onder ogen gezien. En dat de Vrije Markt het maken van winst als doelmerk heeft en niet het belang van de consument, is dan maar jammer. Een overheid die de burger zou beschermen tegen de Vrije Markt is al gauw “betuttelend”. Merkwaardig toch dat er voor de enorme invloed van de marketing, het instrument waarmee de Vrije Markt ons bestookt en bestuurt, geen synoniem is.

Is het eisen van een pestprotocol een vorm van irrationele onredelijkheid, zoals Frissen in De Volkskrant stelt[2]? Inderdaad, als je pesten beschouwt als iets wat onvermijdelijk bij kinderen hoort. Dit is echter nog maar de vraag. Pesten is bij uitstek een ontsporing van een sociale omgeving die slecht gestuurd wordt. Dan komt de verantwoordelijkheid van de school om de hoek kijken.[3]

Dat protocol is dus niet bedoeld om te zorgen dat er helemaal nooit meer gepest wordt, maar om scholen te dwingen om het aan te pakken. Een subtiel, maar belangrijk verschil. In aanmerking genomen dat kinderen door de leerplichtwet gedwongen zijn naar school te gaan en in aanmerking genomen dat scholen verplicht zijn om het kind een veilige omgeving te bieden, is dat geen irrationele en onredelijke eis, maar het goed recht van ieder kind.

Overigens gaat met de voortschrijdende privatisering van de zorg dat drenkelingenprotocol er vast ook wel komen, afhankelijk van de hoeveelheid geld die het helpen van zo’n drenkeling opbrengt danwel kost, zullen de hulpdiensten erom vechten of juist massaal wegblijven. Wat dan weer opgelost moet worden met een protocol. Wat dat betreft zijn protocollen juist de pleisters op tekortschietend beleid.

De Vrije Markt laat telkens weer zien dat zij over verantwoordelijkheid noch moraal beschikt. Dat “het volk” daartegen in opstand komt, is logisch. Zij krijgen de meeste en zwaarste klappen. Zij betalen huurverhogingen, kinderopvang en enorme zorgpremies. Zij worden ziek van hormonen en vervuiling van voedsel terwijl de voedselinspectie –in dienst van de producenten- de partijen zoet houdt met convenanten[4]. Hun hypotheken, hen aangepraat door handige adviseurs, staan ineens onder water. De bestuurders zorgen voor  zichzelf met royale bonussen, fijne bijbaantjes en met belastinggeld geredde banken. Zorgverzekeraars maakten vorig jaar een miljardenwinst, tot grote tevredenheid van minister Schipper, die verheugd concludeerde dat de marktwerking in de zorg een succes is.[5] Maar de kosten en de risico’s zijn voor de burger. Frissen ondersteunt deze ideologische hoofdstroom door te stellen dat de vraag om goed bestuur van burgers en het volk neerkomt op irrationeel populisme, een doorgeschoten eis van maakbaarheid. Over verregaande betutteling gesproken.

De wereld, het leven zit vol met tragiek, aldus Frissen. De overheid kan niet alles oplossen. Het eisen van een protocol is onredelijk en irrationeel. Een doorgeschoten vorm van maakbaarheid. Waar het Christendom streefde naar verlossing in het hiernamaals, streven wij nu naar instant geluk in het “hiernumaals” (mooi verwoord door Dichter des Vaderlands René Gude). Daarbij zijn wij niet langer in staat om het noodlot en de tragiek te aanvaarden. Wat Frissen daarbij over het hoofd ziet, is dat zowel overheid als samenleving ons voortdurend aanmoedigen dit beslist ook niet te doen. Een aanvaardende houding wordt gezien als passief en fatalistisch. Denk aan de vele arme kankerpatiënten, die vooral moedig moeten vechten tegen hun ziekte. Aan werklozen en/of mensen in de bijstand, die pro-actief maar vruchteloos tientallen sollicitatiebrieven moeten schrijven. Als er iets is wat wij tegenwoordig niet zijn en vooral ook niet mogen zijn, is het aanvaardend en berustend. Daar staan zware morele sancties op. We participeren dus tegen de klippen op en we zijn kritische consumenten. Maar als individu staan we niet sterk, en de overheid als vertegenwoordiger van het collectief, laat het afweten.

Wat ons tot de vraag brengt: waar vraagt “het volk” nu eigenlijk om? Om betrouwbaar en fatsoenlijk bestuur. Om een overheid die de moraal handhaaft en burgers beschermt tegen vermijdbare fouten en zo nodig hulp verleent waar dat mis gaat. Frissen dreigt met een totalitaire staat als de burger in alles zijn zin krijgt. Maar totalitaire staten kenmerken zich juist door geen boodschap te hebben aan wat de burger wil. Dat wij ons in die richting begeven komt dus juist doordat de overheid te weinig naar de burger luistert in plaats van te veel. De overheid laat haar oren hangen naar de Vrije Markt, niet helemaal toevallig omdat veel bestuurders en politici met het ene been in de politiek, en met het andere been in de luizenbaantjes van het bedrijfsleven staan. De overheid wijst naar de “civil society”, zonder te kijken waar deze werkt en waar niet. Laat Frissen zich daar eens druk om maken. Tot die tijd ben ik niet bereid om de tragiek van slecht overheidsbeleid als onvermijdelijk noodlot te aanvaarden.