De positie van de gemeenteraad moet worden versterkt

De transities in het sociale domein bieden veel kansen, maar zetten tegelijkertijd de lokale democratie onder druk, vreest Marijke Vos. Vormgeving van het zorg- en welzijnsbeleid is een complexe zaak. Daarom moet de gemeenteraad meer en eerder worden betrokken bij de besluitvorming.

Er wordt gezegd dat de transities een grote kans zijn voor de gemeenteraad omdat zij nu zorg en welzijn in hun gemeente kunnen vormgeven. Dat klopt, maar de vraag is of dat in de praktijk ook zo gaat werken. Het gaat om een enorme operatie waarbij nog veel zaken niet helder zijn. Het is nog onduidelijk om welke cliënten het gaat en welk budget beschikbaar is en ook de uitvoeringsregels zijn nog in de maak. Denk aan de kwaliteitseisen aan professionals en instellingen of de frictiekosten – heeft de gemeente daar verantwoordelijkheid in? Daarnaast is het nog moeilijk om de samenhang tussen de verschillende decentralisaties te zien (jeugdzorg, WMO, participatiewet en passend onderwijs). Al deze onduidelijkheden maken het lastig om continuïteit aan zorg te bieden, en de stap te maken naar meer sociale preventie en participatie.

Deze complexe operatie gaat ook nog eens gepaard met grote tijdsdruk en fikse bezuinigingen. Dat leidt ertoe dat wethouders intensief bezig zijn om met de eigen ambtelijke organisatie een traject uit te zetten en op een verantwoorde manier met het geld om te gaan. Het decentralisatietraject is een rijdende trein; de raad wordt er wel bij betrokken, maar soms is dat pas achteraf. Door de enorme bezuinigingen wil je er als wethouder immers voor zorgen dat je gemeente niet failliet gaat en dat er straks geen hordes burgers aan de poorten van het stadhuis staan omdat ze geen huishoudelijke hulp krijgen.

Zorgelijk dat wethouders en ambtenaren te veel regie hebben

De gemeenteraad beslist natuurlijk wat er gaat gebeuren en hoe het geld wordt verdeeld –  en er zijn zeker gemeenteraden die die rol uitdrukkelijk claimen - maar ik constateer wel een bestuurlijke reflex om het zelf tot in de puntjes te regelen. Dat is ergens logisch, want ambtenaren en wethouders hebben op het gebied van kennis een grote voorsprong op raadsleden. Ze hebben vaak al tien keer over bepaalde zaken nagedacht voordat een raadslid het dossier in handen krijgt. Maar de gevolgen hiervan zijn zorgelijk, want juist waar het gaat om de keuzes in de zorg en aandacht voor mensen in kwetsbare situaties is democratische legitimiteit essentieel. De gemeenteraad zou juist daarom van grote meerwaarde moeten zijn tijdens zo’n traject, bijvoorbeeld bij de visievorming of bij de toedeling van budgetten.

Kortom: door de onduidelijkheid, de complexiteit en de grote financiële vraagstukken van de transities kan de gemeenteraad haar rol te weinig oppakken, en houden wethouders en hun ambtelijke diensten zoveel mogelijk de regie in eigen handen.  Dat is zonde, want de gemeenteraad kan de bestuurders een spiegel voorhouden doordat zij de ervaringen van de bewoners verwoorden. Denk bijvoorbeeld aan de kritische houding van de gemeenteraad in Amsterdam, in de periode 2006 tot 2010, toen het slecht liep met het aanvullend openbaar vervoer voor mensen met een beperking. Ze zaten er bovenop en dat heeft enorm geholpen om de kwaliteit te verbeteren. Je zou willen dat de wethouders ook bij deze transities de raad in de positie zetten om hun bijdrage te leveren, want deze grote omslag in het sociale domein – in combinatie met flinke bezuinigingen – vergt verantwoord handelen. En dat kan alleen als de basisvoorwaarden goed doordacht en verankerd zijn.

Raadsleden moeten we beter ondersteunen

Wanneer we raadsleden beter in staat willen stellen om een belangrijke rol in te vullen, zullen we hen beter moeten ondersteunen, hen zeer goed moeten informeren en vroegtijdig in het proces betrekken. Met name op het gebied van sociale preventie, participatie, een integrale aanpak en collectieve voorzieningen is een kritische blik van belang. Gemeenten moeten bijvoorbeeld steeds vaker gaan kijken wat bewoners zelf kunnen doen, en waar nog echt professionele ondersteuning nodig is. Als raadslid moet je er dan bovenop zitten als een voorziening dreigt te sneuvelen: Wat sneuvelt er? Is deze collectieve voorziening essentieel als ontmoetingsplek? Zijn er alternatieven? En kijken we bijvoorbeeld naar de transitie van de jeugdzorg, dan moet een raadslid de gehele lijn kennen; weten dat een peuterspeelplaats een vindplaats is voor sociaal zwakke gezinnen en dat het voor een goede preventie belangrijk is dat peuterspeelzalen een stevige lijn hebben met de Centra voor Jeugd en Gezin, basisscholen en maatschappelijk werkers.

Ook nieuwe initiatieven hebben de kritische blik van de gemeenteraad nodig. Alle gemeenten willen graag wijkteams, terwijl daar nog weinig invulling aan is gegeven. Het is belangrijk hierbij altijd de vraag te stellen wat zo’n wijkteam precies gaat oplossen. Wat hebben jongeren, ouderen, gezinnen aan deze teams, en versterken ze de sociale preventie of samenredzaamheid? Er zijn nog meer tendensen waar de gemeenteraad scherp naar moet kijken; zo heeft de gemeente de neiging om de coördinatie naar zich toe te trekken, ten koste van de professionals die het dagelijks werk doen en de mensen kennen. Ook is er in verhouding te veel aandacht voor zware zorgcliënten, terwijl termen als ‘preventie’ en ‘participatie’ vaak mooie woorden blijven zonder concrete invulling.

Raad moet weten waar het over gaat

Dit vergt veel van de gemeenteraad. Om te kunnen sturen en controleren moet je immers weten waar het over gaat, ook als de materie complex is. Soms lijken besluiten op papier bijvoorbeeld logisch, maar blijken zij dit in de praktijk juist niet te zijn. Denk aan het besluit in Utrecht om het beheer van locaties te centraliseren; hierdoor is het nu een enorm gedoe voor wijkbewoners om zelf initiatief te nemen. Dit is te voorkomen als een goed geïnformeerde raad plannen vooraf op hun praktische waarde en betekenis toetst: wat is het probleem, en is dit een goede oplossing?

Dus: willen we zo scherp kunnen zijn op de transities in het sociale domein, dan moet de positie van de gemeenteraad worden versterkt. Alleen dan kunnen we de transformatie naar meer participatie, sociale preventie en een integrale aanpak op een verantwoorde manier vorm geven.

Marijke Vos is bestuursvoorzitter van de MOgroep. Ook is zij lid van de Eerste Kamer.

Dit opiniestuk is deels een bewerking van een interview met Marijke Vos uit het boek ‘De Gemeenteraad heeft geen Toekomst’ van Jasper Loots en Piet-Hein Peeters.