Deltaplan behoud talent ouderen nodig

’Wat doen we met de ouderen?’ Dat is een van de grote sociale vragen van deze tijd. Net als op de vraag ‘wat doen we met schoonmoeder met kerst?’ is er geen eenvoudig antwoord op. Wel is duidelijk dat we moeten voorkomen dat het reservoir aan talent ongebruikt aan de kant blijft staan.

Het basisprincipe van de verzorgingsstaat is dat sommige groepen worden vrijgesteld van de plicht hun eigen inkomen te verdienen, omdat ‘we’ hen te zwak (zieken/arbeidsongeschikten) of te oud achten (65-plussers) óf omdat we vinden dat zij hun tijd beter kunnen gebruiken (leerplichtige jongeren).

Piramide is urn geworden

De meeste ‘vrijgestelden’ vinden we dan ook aan de top en aan de basis van de bevolkingspiramide. Die ooit door demografen bedachte piramide is echter veeleer een urn geworden, met een steeds bredere bovenkant. Immers, daar vinden we momenteel de omvangrijke cohorten babyboomers terug. Door de voortdurend stijgende levensverwachting wordt de urn bovendien steeds hoger.

In een sociaal en economisch houdbare verzorgingsstaat vormen de ‘vrijgestelden’ een minderheid ten opzichte van degenen die de verzorgingsstaat dragen. Met de stijging van de levensverwachting neemt het aantal burgers boven de 65 jaar hand over hand toe. Hun aandeel in de Nederlandse bevolking beweegt van 14 procent halverwege het eerste decennium van deze eeuw tot bijna 25 procent in 2050. De verzorgingsstaat dreigt uit balans te raken. Werk- en stuurgroepen en in hun kielzog politici concentreren zich daarbij op de kosten van de AOW, de aanvullende pensioenen en de zorg, die uit de hand lopen.

Hogere AOW-leeftijd is dubbel snijdend mes

Vanuit sociaal perspectief is minstens zo zorgelijk dat straks 25 procent van het menselijk potentieel in de samenleving mogelijk vrijblijvend aan de kant staat. En, gelet op de financiën, is het verhogen van de AOW-leeftijd en de ingangsdatum van de aanvullende pensioenen tot 67 jaar een logische stap. Aan de uitgavenkant wordt een bezuiniging gerealiseerd, omdat mensen twee jaar korter uit de collectieve kassen moeten worden  betaald.

Als ouderen daadwerkelijk doorwerken tot  hun 67ste verjaardag betalen zij twee jaar langer belasting en sociale premies en nemen de collectieve inkomsten toe. Aldus snijdt het mes aan twee kanten. Zeker als de pensioenleeftijd na deze initiële verhoging wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting wordt institutioneel verankerd dat het aandeel van de groep oudere ‘vrijgestelden’ binnen voor de verzorgingsstaat behapbare perken blijft.

Ouderen willen wel doorwerken, nu de banen nog

Is de lucht boven de verzorgingsstaat daarmee geklaard? Helaas niet. In de eerste plaats zijn er nog altijd grote groepen ouderen die momenteel voor het bereiken van de pensioenleeftijd van 65 jaar uitvallen, laat staan dat zij tot hun 67ste zouden kunnen doorwerken. Als oorzaak wordt in de literatuur veelal verwezen naar ervaringsconcentratie bij werknemers, discriminatie door werkgevers, een onbalans tussen de arbeidskosten en de productiviteit van oudere werknemers en institutionele belemmeringen als de ontslagwetgeving.

In de tweede plaats is er momenteel voor veel ouderen helemaal geen werk. Hopelijk is dat slechts een tijdelijke situatie, maar projecties van het UWV en de Raad voor Werk en Inkomen laten zien dat die tijdelijkheid wel tot ten minste 2017 aanhoudt.

In de derde plaats adresseert een generieke verhoging van de pensioenleeftijd niet het probleem van de enorme diversiteit binnen de groep ouderen. Naast oudere werknemers die het niet tot hun 65ste of 67ste volhouden, is er een groeiende groep die ook daarna betaald doorwerkt (in 2011 16 procent van de mannen tussen 65 en 75) of dat best zou willen als er minder belemmeringen bestonden.

Evenmin lost een generieke verhoging van de pensioenleeftijd het probleem op van de onderbenutting van het talent van nog werkende ouderen die in een baan zitten waar zij uitsluitend hun ‘oude kunstje’ herhalen, maar hun overige talent ongebruikt blijft. Of van werkloze ouderen die nauwelijks nog uitzicht op betaald werk hebben, maar nog van alles kunnen (en willen) en van gepensioneerden die in een vergelijkbare positie zitten, zij het dat zij niet de schijn hoeven op te houden dat zij nog naar betaald werk (moeten) zoeken.

Institutionele antwoord op vergrijzing

Tegenover dit reservoir aan ongebruikt talent staat een samenleving waar door aanhoudende bezuinigingen niet alleen allerlei voorzieningen zijn afgebroken, maar waar ook het cement tussen de stenen van de voorzieningen die nog wel overeind staan, steeds verder afbrokkelt.

Wat zou dan wel het institutionele antwoord op de vergrijzing moeten zijn? Het antwoord is drieledig. Voor de lange termijn is een stelsel nodig waarin echt werk gemaakt wordt van een leven lang leren, vanaf de eerste baan na schoolverlaten tot aan het eind van de (betaalde) loopbaan. In de Verkenning Levensloop (2002) is aangegeven hoe zo een (via een driepijlermodel gefinancierd) stelsel er uit zou kunnen zien.

Voor de middellange termijn is een flexibele en individueel bepaalde pensioenleeftijd gewenst, bijvoorbeeld gekoppeld aan het aantal gewerkte jaren (inclusief verrekening van zorgtaken). Dat is effectiever dan het toekennen van doorwerk- of mobiliteitsbonussen aan ouderen die deze prikkel helemaal niet nodig hebben, maar hem als een prettige bonus incasseren. Economen spreken hier van een deadweight loss.

Voor de korte termijn is een deltaplan nodig om te zorgen dat het ongebruikte talent van al die ouderen die momenteel aan de kant staan en daar de komende jaren noodgedwongen zullen blijven staan niet voor de samenleving verloren gaat. Vanuit het perspectief use it or loose it zou een programma moeten worden opgezet dat nog werkende ouderen de mogelijkheid biedt hun menselijk kapitaal in deeltijd in te zetten voor vrijwilligerswerk van hun eigen keuze. Eerdere experimenten laten zien dat zij daarvan ‘opfrissen’ en soms nieuwe talenten bij zichzelf ontdekken die hen ook in hun betaalde baan weer verder helpen.

Werkloze ouderen zouden vergelijkbare mogelijkheden moeten krijgen, maar dan eventueel met een omvangrijker tijdbeslag. Hun beloning is een bonus bovenop hun bijstandsuitkering. Naarmate de werkloosheid op termijn terugloopt, zou de focus in het programma kunnen verschuiven naar gepensioneerden, om te bevorderen dat zij – meer nog dan de vele vrijwilligers die we nu al onder gepensioneerden vinden – hun talenten voor de samenleving blijven inzetten. Aldus wordt niet alleen de financiële houdbaarheid van de verzorgingsstaat beter gewaarborgd, maar wordt ook voorkomen dat ouderen vooral als een maatschappelijke last worden gezien en de sociale cohesie teloor gaat.

Joop Schippers is is als hoogleraar Arbeids- en Emancipatie-economie verbonden aan de Universiteit Utrecht.

Foto:  Bas Bogers