Drugs: een prachtig middel

Drugs zijn de laatste jaren een veelgebruikt recreatief middel geworden in het uitgaansleven van veel jongeren. ‘Het kan zo’n mooie toevoeging zijn als je uitgaat’, aldus Eva. Die positieve houding staat in schril contrast met de bezorgde toon van media en politici.

 

Het is zondagochtend zes uur, en het eerste zonlicht reikt moeizaam over de horizon. De meeste mensen slapen, maar in een Amsterdams appartement is het druk. Overal in de ruime woonkamer staan, zitten en liggen mensen. Vanaf een bank jaagt een jongen met een laptop swingende beats de ruimte in. Het volume is niet erg hoog, maar voldoende om een paar meisjes tot lome danspassen te bewegen. Verder wordt er vooral gepraat. Een enkeling ligt met de ogen open stil naar de muziek te luisteren.

‘We komen net thuis van een festival’, vertelt Joost (25), die naast ons aan tafel zit. ‘De meesten van ons hebben wel een middeltje op. Dat is nog lang niet uitgewerkt, dus we gingen nog even uitchillen.’ Het meisje tegenover ons heeft dat doel uit het oog verloren, zo lijkt het. Met scheikundige nauwkeurigheid druppelt ze een doorzichtige vloeistof vanuit een klein buisje in haar cola. ‘GHB, hè?’ zegt Joost lachend. ‘Uiteindelijk gaat iedereen zo lekker dat ze juist nog weer willen doorgaan. Dit kan nog heel lang duren.’ Voor hemzelf is het inmiddels wel genoeg geweest. ‘Ik moet maandag weer werken. Dan moet ik fris zijn, dus ik wil zo wel een beetje kunnen slapen.’

Ze zijn de laatste jaren snel in aantal toegenomen: hoogopgeleiden die hun werk of studie succesvol weten te combineren met het gebruik van een breed scala genotsmiddelen. Voor de media is het lastig om dit fenomeen te duiden, omdat ze recreatief drugsgebruik hoofdzakelijk op epidemiologische wijze benaderen. Een kleine inhoudsanalyse leert dat kranten vooral geïnteresseerd zijn in de prevalentie en gevaren voor het individu en de samenleving. Slechts een enkele keer staan de beleving en motieven van gebruikers centraal. Dat is vreemd, want juist in die hoek zijn interessante inzichten te vinden.

Marihuana als leerproces

Al sinds de jaren vijftig wordt er sociaal-wetenschappelijk onderzoek gedaan naar drugs als vrijetijdsbesteding onder de westerse jeugd. Oorspronkelijk deed men dat in termen van patiënten en delinquenten, of in de context van gezagsondermijnende subculturen; tegenwoordig kijken wetenschappers ook naar jongeren die een meer centrale plaats in de maatschappij innemen. Daaruit komt een beeld naar voren van mensen die een persoonlijke daadkracht vertonen wanneer ze plezier en risico tegen elkaar afwegen en bepalen in welke mate ze drugs een accent op hun leven laten vormen.

De oorsprong van dit belevingsgerichte perspectief, dat de recreatieve gebruiker neerzet als een actieve en moderne consument, ligt in het werk van de socioloog Howard Becker. In het artikel ‘Becoming a marihuana user’ uit 1953 legt hij de sociale processen bloot die zich voltrekken binnen een groep marihuana-gebruikers. Becker laat zien dat gebruikers een carrière doorlopen van beginner via gelegenheidsgebruiker naar regelmatige gebruiker, waarbij de meerderheid niet verder komt dan de eerste twee stadia. Daarnaast beschrijft hij het gebruik van marihuana als een sociaal leerproces, waarin gebruikers elkaar leren de drug te consumeren, de effecten te herkennen en de roes op positieve wijze te kanaliseren.

Joost, die inmiddels zijn vriendin Eva (25) op schoot heeft genomen, herkent zich hier wel in. ‘Voordat ik een drug voor het eerst gebruik, vraag ik altijd aan vrienden hoe zij het beleven, wat ik moet voelen. Ik had ooit een afkeer van drugs. Tot steeds meer vrienden dingen gingen gebruiken en ik zag dat het best leuk kan zijn. En als je dan je eerste pilletje hebt genomen en dat bevalt, dan raadt iemand weer een ander middel aan. Zo groeit dat een beetje.’

Jaren negentig: collectief hedonisme wordt heersend

De verschillende subculturen die de twintigste eeuw kleur gaven en waar mensen als Becker zich op richtten, verkozen specifieke middelen die aansloten op hun muziek, levensstijl en de manier waarop zij zich ten opzichte van de maatschappij positioneerden. Waar drugs zoals hasj en lsd perfect aansloten op de vreedzame en transcendente behoeften van hippies, vormde amfetamine de brandstof waarop punkers en krakers in de jaren tachtig ‘tegen het systeem’ tekeergingen.

Vanaf het einde van dat decennium raken veel subculturen echter – net als de rest van de maatschappij – langzaam gefragmenteerd en minder duidelijk afgebakend. Nieuwe groepen die dan opkomen, definiëren zichzelf meer op basis van muzieksmaak en vrijetijdsbeleving dan op maatschappijkritiek. Zo ook de feestcultuur die begin jaren negentig ontstaat als housemuziek zich als een lopend vuur door Amerika en Europa verspreidt. Deze beweging zou qua muziek, clubstructuur én roescultuur de blauwdruk vormen voor het uitgaansleven van de daaropvolgende decennia. Niet ideologie, maar collectief hedonisme staat centraal: de clubervaring positioneert zichzelf niet zozeer tegenover de maatschappij maar tegenover de werkweek, als ultieme viering van de vrije tijd.

Het kan zo’n mooie toevoeging zijn

‘Het kan zo’n mooie toevoeging zijn als je uitgaat’, vertelt Eva. ‘Je kijk op de wereld verandert, het verbreedt in positieve zin. Je praat meer, het is gezelliger.’ ‘En je voelt de muziek meer’, voegt Joost daaraan toe. ‘De beleving is heftiger, de opbouw en de climax. Daarom proberen we wel een beetje een grens te trekken: óf we gaan naar een feest en gebruiken drugs, óf we gaan naar de kroeg en drinken alleen. Dat zijn voor ons twee verschillende dingen.’

Die laatste gedachte valt in essentie samen met de boodschap van Becker, wiens echo in een breed oeuvre van hedendaags drugsonderzoek doorgalmt. Hier is de recreatieve gebruiker een actieve consument, die in conclaaf met medegebruikers bewuste keuzes maakt ten aanzien van het plezier dat ze willen beleven, de risico’s die ze daarvoor nemen en de manier waarop ze deze bezigheid in hun leven integreren. Wat dat laatste punt betreft, schrijft Ter Bogt dat de typische dancetasy-carrière een stormachtig begin kent en zich vervolgens voortzet in een meer geconsolideerd patroon, tot verplichtingen vanuit opleiding, werk en relaties het individu zich langzaam uit de scene doen terugtrekken.

Voor een dergelijk verloop is het wel van belang dat de gebruiker over een solide sociaal en economisch fundament beschikt. Fiona van Loon, casemanager bij Brijder Verslavingszorg, beaamt dat de omgeving een cruciale rol speelt: ‘De verslaafde jongeren die bij ons terechtkomen, wonen vaak niet op zichzelf maar bij hun ouders, in een logeerhuis of op straat. Die hebben ook een bepaalde “bagage”. Mensen in die dance-scene hebben over het algemeen hun eigen plek, werk en opleiding. Zij gaan in het weekend los, hebben vervolgens misschien een dipje, maar zijn daar door goed te eten en te slapen snel weer overheen. En dan kunnen ze weer aan de slag, met hun werk of studie.’

Ton Nabben, drugsonderzoeker aan het Bonger Instituut voor Criminologie, vangt vergelijkbare geluiden op. Hij vermoedt dat de dagelijkse structuur die zijn informanten kennen niet alleen voorkomt dat ze ontsporen, maar ook de reden is waarom ze in de eerste plaats hun grenzen willen verleggen: ‘We hebben het in principe over mensen die uit goede milieus komen. Hun opvoeding, de overheid waaronder ze leven, alles is ontworpen om risico’s uit te bannen. Wie in zo’n maatschappij opgroeit heeft op een gegeven moment wel zin om dat risico toch een beetje op te zoeken. Een soort escapisme, maar op een actieve en positieve manier, kan een goede drijfveer zijn om eens helemaal los te breken. En drugs kunnen een prachtig middel zijn om dat te bezegelen.’

Alieke Hoogenboom is student journalistiek en nieuwe media aan de Universiteit Leiden. Tareq Hyder studeert culturele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam en journalistiek en nieuwe media in Leiden.

 

Dit artikel verscheen eerder in uitvoeriger vorm in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

 

Literatuur