Een nieuw masterplan voor flexibel én zeker werk

Mensen en bedrijven hebben behoefte aan flexibiliteit. Niet als doel op zich, maar als middel om hun werk en inkomen zeker te stellen en markt- en concurrentiepositie te behouden.

Aan het einde van de vorige eeuw sloten sociale partners, marktpartijen (uitzendorganisaties) en kabinet een ‘deal’, die uitmondde in de in 1999 ingevoerde Wet flexibiliteit en zekerheid. De strekking van deze overeenkomst, die  internationaal veel aandacht heeft gekregen, is dat de flexibiliteit op de Nederlandse arbeidsmarkt niet de kop zou worden ingedrukt. Dat werd niet in het belang geacht van onze open, op export en handel gerichte economie. De afspraak dat er meer ruimte geboden zou worden voor het sluiten van flexibele contracten – zowel tijdelijke- als uitzendcontracten - werd gebonden aan de voorwaarde dat dit goed geregeld zou worden in wet en cao. Ook werd besloten om de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd – het ‘vaste’ contract – flexibeler en minder duur te maken, en daarmee aantrekkelijk te houden. Ook zouden flexibele contracten na verloop van tijd vaste(re) contracten kunnen worden. Kortom: flexibiliteit moest ‘normaal’ worden.

Arbeidsmarkt is bestaande instituties ontgroeid

Bij flexibiliteit en zekerheid gaat het om een goede balans, dus nooit statisch, maar altijd dynamisch en aan verandering onderhevig. Elk ontwerp voor de arbeidsmarkt moet daarom na verloop van tijd, maar wel tijdig, opnieuw worden bekeken en zo nodig herzien, ook als dat politiek of maatschappelijk gevoelig ligt. Op 31 mei van dit jaar hebben ruim honderd mensen in Papendal een volle dag gediscussieerd over de vraag hoe flexibiliteit en zekerheid opnieuw vorm gegeven kunnen worden. Dit initiatief – een nieuw Dutch Design voor Flexibel en Zeker werk – was eerder via Twitter gestart. Voorwaarde voor deelname was dat de deelnemers bereid waren onbevangen, zonder last of ruggespraak, met elkaar in gesprek te gaan: jongeren, ouderen, werkgevers, zelfstandige ondernemers, vakbondsbestuurders, arbeidsmarktintermediairs, wetenschappers, vertegenwoordigers van financiële instellingen, verzekeraars, advocaten, wie al niet.

Op de bijeenkomst werd geconcludeerd dat landelijke en sectorale regels en instituties achterlopen bij de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Het aantal tijdelijke contracten is evenals de zelfstandige arbeid onverminderd door gegroeid, maar de werkzekerheid houdt vooralsnog onvoldoende pas hiermee. De flexmarkt is nog niet in alle opzichten volgroeid. Onvermijdbaar wellicht, maar mensen en bedrijven hebben er last van als kaders en organisaties niet meer goed passen bij de realiteit op de arbeidsmarkt. En Nederland – zowel economie als samenleving – kan op enig moment forse schade oplopen als deze onbalans blijft voortbestaan.

Wij vinden dat alsnog ingezet moet worden op het aantrekkelijker maken van het ‘vaste’ contract, zoals dat in de jaren negentig was afgesproken, maar niet is gebeurd. Tegelijkertijd vinden we het nodig noch wenselijk of realistisch om in Nederland duurzame en volwassen vormen van flexibel of ‘anders’ werken terug te dringen of te verbieden. Het is juist typisch Nederlands gebleken om op deze diverse manier de flexibiliteit op de arbeidsmarkt te (gaan) organiseren.

Waar het op neer komt, is dat het model uit de jaren negentig op een aantal punten moet worden herzien voor dat deel van de arbeidsmarkt waar zich problemen voordoen. Voorts moet flexibiliteit in positieve en productieve zin definitief worden ‘genormaliseerd.’ In de uitzendbranche zijn daartoe met de nieuwe vijfjarige cao onlangs stappen gezet, maar in andere flexibele contractvarianten is er nog een wereld te winnen.

Concurrentie op arbeidsvoorwaarden is schadelijk

Nederland moet niet voor laagwaardige flexibilisering kiezen. Ook economisch is dat, qua toegevoegde waarde, een doodlopende weg. We moeten anderswerkenden bepaalde zekerheden niet onthouden en ze evenmin blijven vertellen dat die zekerheden er vanzelf komen als zij erin slagen om naar een vast contract door te stromen. Een aantal essentiële zekerheden moet nu in de flexibiliteit worden gebracht. Dat kunnen we het beste doen door de anderswerkenden de optie te geven om zich (opnieuw) aan te sluiten bij collectieve voorzieningen. Bijkomend voordeel is dat daardoor het draagvlak en de draagkracht van die voorzieningen weer toenemen: pensioenen, regelingen voor arbeidsongeschiktheid, scholingsvoorzieningen en werk-naar-werk arrangementen. Ook kunnen we op nationaal niveau aanvullende voorzieningen treffen, analoog aan de verbeteringen op de woningmarkt en de sociale zekerheid.

We moeten ergo stimuleren dat mensen werken; de vorm waarin zij dat doen, mag geen verschil uitmaken voor de essentiële arbeidsvoorwaarden en perspectieven. Een gezonde concurrentie vindt plaats op basis van kwaliteit, niet via contractvormen en arbeidsvoorwaarden. Het gaat om gelijke behandeling en om ‘arbeidsvormneutrale’ afspraken. En om meer zeggenschap en regie van mensen over de wijze waarop hun flexibiliteit en zekerheid worden georganiseerd. Door gebruik te maken van oude en/of nieuwe allianties kunnen de kosten voor het normaliseren van flexibel werken worden gedeeld: tussen werkgevers, overheid en, zeker niet in de laatste plaats, werkenden. Daarmee kan en moet worden voorkomen dat arbeid aanmerkelijk in prijs stijgt, wat een job rich recovery in de weg zou kunnen staan.

Uitgangspunten van een nieuw ‘Dutch Design voor flexibel en zeker werk’ zijn in onze visie: geen afruil tussen flexibiliteit en kwaliteit; geen tweedeling op de arbeidsmarkt en in de samenleving; geen onnodige complexiteit en onduidelijkheid, maar verdere emancipatie en empowerment van werkende mensen. Wij zijn ons ervan bewust dat het niet gemakkelijk is om flexibiliteit goed te regelen, met maximale voordelen en minimale nadelen voor mensen en bedrijven. De praktijk in sommige andere landen laat zien dat er een onwenselijke afruil kan ontstaan: tweedeling, immobiele arbeidsmarkt, werkende armen, structurele werkloosheid, jongeren zonder uitzicht, geringe productiviteit, achterblijvende innovatie en vernieuwing, en te complexe regelgeving. Vijftig tinten flex. Die kant moeten we dus niet op.

Pragmatische cultuur van overleg en samenwerking

Wij denken dat juist Nederland, met zijn pragmatische cultuur van overleg en samenwerking, ook op dit gebied, de wereld kan laten zien dat er wél een arbeidsmarkt-ontwerp mogelijk is – een hernieuwd Dutch Design – waarin flexibel én met zekerheid kan worden ingespeeld op de enorme uitdagingen die ons de komende jaren staan te wachten. In het regeerakkoord Bruggen slaan stellen de regeringspartijen PvdA en VVD zich tot doel de verschillen tussen ‘vast’ en flexibel’ werken te verkleinen.  Het akkoord bevat op het terrein van flexwerk echter nog een open paragraaf. Laten we die zo snel mogelijk invullen.

Ronald Dekker is arbeidseconoom en onderzoeker bij het onderzoeksinstituut ReflecT van Tilburg University; Linde Gonggrijp is directeur van FNV Zelfstandigen; Marc van der Meer is directeur van EcBo, het Expertisecentrum Beroeps Onderwijs; Aukje Nauta is bijzonder hoogleraar Employability in Werkrelaties aan de Universiteit van Amsterdam en adviseur en eigenaar van het bedrijf Factor Vijf; Evert Verhulp is hoogleraar Arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam; Ton Wilthagen is hoogleraar Institutionele en juridische aspecten van de arbeidsmarkt en directeur van het onderzoeksinstituut ReflecT aan Tilburg University.

Artikel en manifest zijn mede tot stand gekomen dankzij de honderd mede-ontwerpers-voor-één-dag.