EFFECT Is het de bedoeling van een cursus tegen eenzaamheid dat deelnemers contact blijven houden?

Veel ouderen zijn door het verlies van hun partner en vrienden eenzaam. In de cursus Grip & Glans leren kwetsbare vrouwen van 55 jaar en ouder hun eigen welbevinden te verbeteren en hun eenzaamheid te verminderen. Kuiper, Goedendorp en Steverink (2015) onderzochten de onderlinge vriendschappen die ontstonden tijdens de cursus en hoe dit neveneffect geïntegreerd kan worden in de cursus door middel van een aanvullende module.

Grip & Glans is een combinatie van twee individuele cursussen Grip op het leven: een serie huisbezoeken voor kwetsbare ouderen en Grip op het leven: genieten van het ouder worden. De cursus bestaat uit zes wekelijkse bijeenkomsten in een groep van acht tot twaalf deelnemers. De cursisten leren theorie over welbevinden en zelfmanagementvaardigheden. Daarnaast leren ze reflecteren op hun eigen situatie en krijgen ze oefeningen om de theorie toe te passen in het dagelijks leven.

De cursus is gebaseerd op de Zelfmanagement-van-Welbevinden-theorie (Steverink, 2009a). Deze theorie stelt dat het ontwikkelen van ‘kernzelfmanagementvaardigheden’, vaardigheden in het goed om gaan met de eigen fysieke en sociale hulpbronnen, zal resulteren in een verbetering van het fysieke en sociale welbevinden.

De praktijkervaringen van de groepscursus zijn beschreven in drie onderzoeken (Brons, 2010; Huizinga, 2012; Kremer, 2006). Professionals zijn enthousiast over de resultaten die zij zien bij deelnemers, en over de handleiding van de cursus, die helder beschreven en goed uitvoerbaar is. De deelnemers geven de cursus een 7,9 en stellen dat ze er ‘echt iets aan gehad hebben’.

Contact houden met elkaar

Veel professionals die de Grip & Glans-cursus geven, wezen de ontwerpers erop dat deelnemers na afloop contact met elkaar blijven houden. Dit is een gewenst neveneffect, maar niet een expliciet cursusdoel. In het onderzoek Contact houden met elkaar onderzochten Kuiper, Goedendorp en Steverink (2015) welke factoren dit neveneffect bevorderen en belemmeren.

Voor het onderzoek hebben Kuipers en collega’s 141 oud-cursisten uit 34 cursusgroepen geënquêteerd. Aanvullend hierop is bij docenten nagegaan waarom volgens hen cursisten contact blijven onderhouden.

40 procent van de geënquêteerde deelnemers houdt nog contact met de anderen, waarvan 29 procent in een netwerkje (twee of meer). 11 procent heeft wel contact gehad maar ‘nu niet meer’. De docenten gaven vier factoren aan die bijdragen aan het ontstaan van contact: de aanwezigheid van een verbindend persoon (een ‘connector’), de afwezigheid van egocentrische ‘zeurende’ individuen, verbondenheid, en vertrouwen tussen de cursisten. Geringe groepsomvang bij aanvang van de cursus en cursisten die ver van elkaar wonen zijn de twee voornaamste belemmeringen, volgens de docenten. Ook gaven ze aan dat contact blijven houden tussen de cursisten niet een primaire maatstaf voor het succes van de cursus moet worden. ‘Sommige groepen functioneren prima voor de duur van de cursus, maar de klik tussen de cursisten is er eenvoudigweg niet,’ zei een docent (Kuiper, Goedendorp & Steverink, 2015, p27).

Functionele kenmerken van de Informele Sociale Steunstructuren zijn dat groepsleden verbondenheid en waardering ervaren. Tijdens ontmoetingen drinken de vrouwen koffie of wijn, lunchen ze samen of bespreken ze onderwerpen die ook in de cursus aan bod zijn gekomen. De band die zij ervaren wordt over het algemeen getypeerd als ‘iets tussen kennis en vriendschap in’ en brengt gezelligheid en verlichting van de eenzaamheid. Naast de door docenten genoemde factoren gaven de respondenten zelf aan dat een natuurlijk ontstane rolverdeling, bewaking van ieders inbreng door middel van gespreksregulatie en emotionele en materiële wederkerigheid zorgen voor het voortbestaan van het groepje.

Aanvullende interventiemodule

Op grond van de gevonden faciliterende en belemmerende factoren bij het blijven bestaan van de groepjes werd een aanvullende interventiemethode ontwikkeld met drie doelstellingen: 1) inzicht geven in belemmerende gedachten die resulteren in niet-verbindend gedrag, 2) cursisten bewust maken van de onderlinge overeenkomsten in belangstelling en bezigheden, 3) de behoefte aan onderling contact verkennen door te brainstormen over gezamenlijke activiteiten om het welbevinden van de groepsleden te verhogen (Kuiper, Goedendorp & Steverink, 2015, p52).

De aanvullende interventie is uitgeprobeerd in één pilotgroep met cursisten die bereid waren een extra bijeenkomst bij te wonen. De pilot is gegeven door de ontwerpers en bijgewoond door de docenten. De aanvullende module is ‘uitvoerbaar bevonden en positief geëvalueerd door betrokkenen (cursisten en docenten)’. Toch bleek het niet goed gelukt om activiteiten te bedenken die de cursisten samen kunnen doen. De onderzoekers geven aan dat de module niet bruikbaar is in de huidige vorm en verder onderzocht en ontwikkeld moet worden.

Kunnen informele sociale structuren ontstaan door een sociale interventie?

Het doel van de aanvullende interventiemodule is dat cursisten er extra van bewust worden dat hun medecursisten ook hulpbronnen kunnen zijn en dat ze vaardigheid krijgen in het initiatiefnemen van contact. De module heeft dus net als de originele cursus de verbetering van individuele vaardigheden ten doel terwijl het ontworpen is ter bevordering van het contact tússen de cursisten.

Aangezien de originele Grip & Glans-methode het verminderen van eenzaamheid en bevorderen van zelfmanagementvaardigheden als doel heeft, is het opmerkelijk dat er een aanvullende module nodig is. De onderzoekers beschrijven niet waarom zij ervoor gekozen hebben een extra module te ontwerpen in plaats van enkele aanpassingen op de bestaande cursus.

Te meer daar de onderzoekers aangeven dat het zeer moeilijk is om informele sociale structuren te beïnvloeden in een cursus die vooral gericht is op individuele cognitieve veranderingen en gedragsveranderingen. Misschien is het beter het contact tussen cursisten als gewenst doch onbeïnvloedbaar neveneffect te beschouwen dan het als expliciet doel in de cursus te integreren.

Referenties
Brons, L. (2010). Bestendiging van de GRIP-en GLANS-cursussen in de praktijk. Groningen: Masterscriptie Sociologie, Rijksuniversiteit Groningen.
Huizinga, D.C. (2012). Het bereiken van potentiële GLANS-cursisten: waarom + vrouwen al dan niet de intentie hebben om deel te nemen aan de GLANS-cursus. Groningen: Masterscriptie Sociologie, Rijksuniversiteit Groningen.
Kremers, I.P., Steverink, N., Albersnagel, F.A. & Slaets, J.P.J. (2006). Improved self-management ability and well-being in older women after a short group interention. Aging and Mental Health, 10 (5),476-484.
Kuiper, D., Goedendorp, M. & Steverink, N. (2015). Contact houden met elkaar. Een onderzoek naar Informele Sociale Steunstructuren na de GRIP&GLANS groepscursus. Utrecht: Movisie.
Steverink, N. (2009). Gelukkig en gezond ouder worden: welbevinden, hulpbronnen en zelfmanagementvaardigheden. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 40, 244-252.

Sterre ten Houte de Lange is redacteur bij Sociale Vraagstukken en aanstormend talent bij Movisie.