Europa moet een sociaal doel hebben

De EU is begonnen als een gemeenschappelijke markt. Economische integratie zou zorgen voor sociale vooruitgang binnen en toenadering tussen de landen. Dit verhaal heeft zijn langste tijd gehad, het is tijd om te werken aan het sociale gezicht van Europa.

Er is veel gebeurd…

In 1958 werd door de landen van de Europese Gemeenschap, de voorloper van de EU, afgesproken dat een Italiaan in de Belgische mijnen dezelfde sociale rechten zou hebben als zijn Belgische collega. En de ‘gastarbeider’ mocht die sociale rechten mee naar huis nemen. Dit beleid was gebaseerd op het non-discriminatieprincipe en op een universele toegang tot sociale rechten. Ga vandaag naar China, dat werkt daar niet zo: iemand die van het platteland komt en in de stad gaat werken, heeft andere, minder goede sociale rechten dan de stedeling. Non-discriminatie is en blijft een geweldige verworvenheid in Europa.

Er is zelfs meer dan dat. Als werknemer bij de Katholieke Universiteit Leuven is alles wat te maken heeft met mijn veiligheid en gezondheid op het werk Europees geregeld, op een zeer hoog en gestandaardiseerd niveau. Dat is niet niks. Daarnaast is er een kader geformuleerd voor arbeidstijden, het tegengaan van discriminatie van deeltijdwerkers, rond moederschapsverlof…

… maar de Europese Unie mist gemeenschappelijke sociale doelstellingen

Het is één ding om discriminatie tegen te gaan, om ervoor te zorgen dat arbeidsmigranten hun opgebouwde sociale rechten terug mee naar huis mogen nemen en dat er hoogstaande standaarden voor veiligheid en gezondheid op het werk gelden, maar daarmee heb je nog geen model voor de sociale ordening die je samen nastreeft. Je hebt geen antwoord op de vraag welke gemeenschappelijke sociale doelstelling ten grondslag zou moeten liggen aan de (verdere) eenwording van Europa en evenmin een collectief sociaal kader waarin de onderscheiden verzorgingsstaten goed zouden passen. Vandaag hebben we daar nochtans grote behoefte aan: enerzijds omwille van de monetaire eenmaking, anderzijds omwille van de enorme heterogeniteit in het Europa van 28 lidstaten. Precies daarom pleit ik voor een Europese Sociale Unie. Ik gebruik het woord ‘unie’ heel bewust: het gaat niet om een Europese welvaartsstaat; het gaat om een unie van welvaartsstaten.

Laat me een voorbeeld geven. Het Duitse onderwijs is heel sterk op het secundaire niveau, kent veel vakscholen met goed technisch onderricht. Weinig jongeren falen in het secundair onderwijs, maar naar verhouding gaan er eerder weinig jongeren naar de universiteit. In Spanje aan de andere kant gaan relatief veel jongeren naar de universiteit, maar 1 op de 3 Spaanse jongeren verlaat het secundair onderwijs zonder diploma.

Moet de EU zich hiermee bemoeien? Ja. In het Europa van vandaag kunnen we er niet van uitgaan dat lidstaten met een matig geschoolde bevolking eenvoudige producten maken, die ze vervolgens uitruilen tegen complexe producten gemaakt in lidstaten met een hoog geschoolde bevolking. Het enorme scholingsprobleem waar Spanje mee te maken heeft, is gedurende enige jaren aan ons oog onttrokken door een kunstmatige boom in de bouwsector, waarbij massa’s ongeschoolde jongeren aan het werk konden als bouwvakker. Dat was mogelijk dankzij te goedkoop Europees geld en kredietverlening door onder meer Duitse banken. Hoe dat afgelopen is, weten we intussen. In de Europese muntunie van vandaag, heeft Spanje behoefte aan hoogstaand en goed onderwijs, en aan veel meer jongeren met een diploma. Betekent dit dat Brussel het Spaanse onderwijs moet overnemen? Nee, alsjeblieft niet.  Maar er is wel een gemeenschappelijk belang in het formuleren van een aantal oriëntaties voor het onderwijs. En als een land als Spanje moeilijke hervormingen doorvoert in zijn onderwijs, zijn arbeidsmarkt en zijn sociale uitkeringen, dan is het legitiem om dat land ook tijd te geven om budgettair orde op zaken te zetten, en tegelijk de nodige steun te geven. Zo’n aanpak – solidariteit in hervormingen  – is één voorbeeld van wat ik bedoel met ‘een Europese Sociale Unie’.

Het gaat om politieke keuzes

Is het mogelijk een positieve sociale agenda te formuleren voor een verbond van 28 lidstaten met hele verschillende welvaartsniveaus? Het antwoord op deze vraag is uiteindelijk politiek. We hebben al te vaak de neiging om ‘de EU’ te veroordelen voor het uitblijven van een positieve sociale agenda. Maar de EU is een arena: als de gladiatoren veelal rechts en conservatief zijn, dan is het logisch dat er zich een eerder rechts en conservatief spektakel voltrekt; dat wil niet zeggen dat de arena per definitie rechts en conservatief is. Dat wordt bepaald door de feitelijke politieke machtsverhoudingen waarbij niet alleen de samenstelling van de onderscheiden lidstaatregeringen van belang is, maar ook de zetelverdeling in het Europees parlement.

Frank Vandenbroucke is hoogleraar aan de KULeuven, en bekleedt de leerstoel Joop den Uyl aan de UvA. Hij publiceerde, samen met Bart Vanhercke ‘A European Social Union. 10 Tough nuts to crack’ bij de denktank ‘Friends of Europe’.