Gemeenten nog niet klaar voor jeugdzorg

Het beroep op de jeugdzorg is de afgelopen tien jaar sterk gestegen. Nu gemeenten hiervoor verantwoordelijk worden en ze dat ook nog met minder geld moeten doen staan ze voor een zware taak. Het vraagt deskundigheid en samenwerking. De meeste gemeenten hebben nog weinig zicht op wat ze te wachten staat. 

Het beroep op de jeugdzorg is door de jaren heen sterk gestegen, tussen 2000 en 2009 met zo’n 8 procent per jaar. En dat terwijl er nauwelijks meer jongeren zijn. In 2009 ging het om zo’n 377.000 jeugdigen die 3,75 miljard euro van de overheid vergden. De stijging geldt zowel voor de geestelijke gezondheidszorg (ggz), de provinciale jeugdzorg (pjz) als de voorzieningen voor jeugdigen met een licht
verstandelijke handicap (lvg).

Voor de groei, vooral sterk in de periode 2003-2006, zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Om te beginnen lijkt de maatschappij steeds strengere eisen aan jeugdigen te stellen; als zij daar niet aan kunnen voldoen wordt er sneller professionele hulp ingeroepen. Veel van de daaraan ten grondslag liggende problemen werden vroeger, voor zover ze werden herkend en begrepen, niet of in het informele circuit opgelost. Tegenwoordig is de diagnostiek verbeterd, waardoor eventuele problematiek bij jeugdigen eerder wordt herkend en behandeld kan worden.

Angst om gevallen te missen
Daarnaast lijkt er sinds een fataal incident in 2004 met het meisje Savanna angst te bestaan om ernstige gevallen te missen, waardoor het aantal afgegeven indicaties mede is gestegen. In de jaren na 2004 ontstond ook een zogenoemd Savanna-effect: een sterke toename van het gebruik van begeleiding door een gezinsvoogd. Kort gezegd: er is minder tolerantie voor jeugdproblemen en er is meer behandeling mogelijk.

Op populatieniveau hangt het beroep doet op jeugdzorg samen met  ‘gezinskenmerken’, Als ouders afhankelijk zijn van een uitkering, gescheiden zijn of in aanraking zijn geweest met de politie is de kans op een jeugdzorgprobleem duidelijk groter. Tot 12 jaar gaat het vaker om jongens, maar vanaf hun dertiende zijn jongens en meisjes in gelijke mate de dupe. Of een kind in een bepaalde buurt leeft heeft nauwelijks extra invloed op het gebruik van jeugdzorg.

Jeugdzorg naar gemeenten
Mede om de groei enigszins te kunnen beteugelen wordt de jeugdzorg vanaf 2012 overgeheveld naar de gemeenten. In 2016 moet dit proces zijn voltooid. De rechtvaardiging is dat gemeenten meer zicht hebben op gezinnen en problemen eerder kunnen signaleren, waardoor verergering vaker is te voorkomen en eerdere en goedkopere hulp uitkomst biedt.

Het Centrum voor Jeugd en Gezin (cjg) wordt binnen de gemeente het belangrijkste uitvoeringsorgaan en zal als front office moeten gaan dienen voor alle jeugdzorg in de gemeente. Medewerkers van het cjg moeten in staat zijn problemen die verband houden met opgroeien en opvoeden te onderkennen en een psychiatrische aandoening of licht verstandelijke handicap te signaleren. Op grond hiervan moeten zij kunnen beoordelen of inschakeling van gespecialiseerde zorg (jeugdzorg, ggz of lvg-zorg) nodig is.

Om voor die zware taak berekend te zijn moet het cjg beschikken over voldoende deskundigheid en deskundigen van verschillende disciplines moeten goed samenwerken. Gemeenten moet ervoor zorgen dat die expertise er ook daadwerkelijk aanwezig is en dat de verschillende disciplines, pedagogisch, sociaal en medisch, goed tot hun recht komen. Dat wordt geen gemakkelijke opgave, temeer daar de overheveling van taken naar het lokale niveau gaat gepaard met een rijkskorting van 10 procent. Er komen dus tientallen miljoenen minder beschikbaar voor jeugdzorg.

Duidelijk is dat het veel effectiever en efficiënter moet
Het kan niet anders of gemeenten zullen zwaar moeten inzetten op het beteugelen van de vraag naar en kosten van jeugdzorg. Er zal eerder goedkopere hulp dichtbij moeten worden ingezet. De meeste gemeenten hebben nog weinig zicht op wat op ze afkomt. Ze moeten gaan nadenken over signalering, indicatiestelling, behandeling en zorginkoop. Duidelijk is wel dat het effectiever en efficiënter moet. Er zijn ook grote financiële risico’s aan verbonden. Met de overdracht is circa 14 procent van de huidige netto gemeentelijke uitgaven gemoeid. Gemeenten moeten ook gaan samenwerken omdat de schaal van voorzieningen voor vooral residentiële jeugdzorg veel te klein is om zelfstandig te regelen, terwijl ze wel erg duur zijn. In zulke gevallen dreigen zij een speelbal te worden van de zorgaanbieders en zijn zij mogelijk zelf kind van de rekening.

Evert Pommer, Hetty van Kempen en Klarita Sadiraj zijn auteurs van ‘Jeugdzorg in groeifase. Ontwikkelingen in gebruik en kosten van de jeugdzorg’ dat onlangs bij het SCP verscheen. Het rapport is hier te downloaden.

Foto: Bas Bogers