In zijn voorwoord bij de publicatie Iemand moet het doen schreef de toenmalige directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau Paul Schnabel: ‘Heel veel mensen in Nederland zorgen voor een familielid, vriend of buur. Ze doen dat met veel liefde, maar lopen ook tegen allerlei grenzen aan. Mantelzorg is vaak zeer intensief en belastend.’
Balans slaat teveel door
De journaliste Malou van Hintum weet daar alles van. Onlangs deed zij in het NRC verhaal over haar ervaringen als mantelzorger. Aan het eind van haar verhaal vraagt Van Hintum enigszins moedeloos: ’Wat is eigenlijk géén taak voor de familie, buiten de basale dagelijkse verzorging om?’
Dat de mantelzorger overbelast zou gaan worden, had de Utrechtse arts Johannes Hattinga Verschure vast niet voor ogen toen hij veertig jaar geleden een balans bepleitte tussen professionele zorg en de zorg voor en door anderen (Het verschijnsel zorg: een inleiding tot de zorgkunde, 1977).
Het mantelzorgcompliment was oneerlijk
Naast de voortdurende dreiging van overbelasting waarnaar zowel Schnabel als Van Hintum verwezen, is er ook de vraag hoe we als politiek en samenleving mantelzorg waarderen. Voordat we die vraag bespreken, eerst even iets anders. Het frame is dat mantelzorg vooral een zaak van vrouwen is. Uit onderzoek blijkt weliswaar dat de verhouding man-vrouw weliswaar niet gelijk is (60 procent versus 40 procent) maar dat het apert onjuist is om van mantelzorg te spreken als een puur vrouwelijke bezigheid. Wel is het zo dat vrouwen vaak ‘breder ’zorg verlenen: mannen zorgen over het algemeen voor partner en kinderen terwijl vrouwen zich ook om hun ouders en schoonouders bekommeren.
Nu dit beeld is rechtgezet, kunnen we het hebben over de waardering die mantelzorgers ten deel valt. Je zou verwachten dat een overheid die een participatiesamenleving nastreeft, de mantelzorger, waarvan we er in dit land ruim tweeënhalf miljoen hebben, hooglijk waardeert en volop ondersteunt. Een eerste poging om die waardering tot uiting te brengen is van oud SGP-kamerlid Bas van der Vlies. Op zijn voorstel heeft het parlement in 2007 het mantelzorgcompliment ingevoerd. Een regeling die erop neer komt dat een hulpbehoevende eenmaal per jaar zijn verzorger via de Sociale Verzekeringsbank kan waarderen met een geldbedrag tot 250 euro.
Sympathieke regeling toch? In theorie wel, maar in de praktijk bleek het Mantelzorgcompliment vooral oneerlijk uit te pakken. Iemand die elke dag naar zijn partner in het verpleeghuis ging, was volgens de regels geen mantelzorger en kwam niet in aanmerking voor een compliment. Daar komt nog bij dat het bedrag van 250 euro bij lange na niet in de buurt kwam van wat mantelzorgers aan onkosten maken. Mede vanwege de kritiek was de regeling een kort leven beschoren. Per 1 januari 2015 behoorde het mantelzorgcompliment voorgoed tot het verleden.
Gemeenten hebben nog niet goed nagedacht over mantelzorg
Onder de Wet maatschappelijke ondersteuning is het nu aan gemeenten om mantelzorgers op te ondersteunen en te waarderen. Bijvoorbeeld met een financiële tegemoetkoming via een tijdelijke overname van de zorg door een vrijwilliger of beroepskracht, respijtzorg. Daarvoor is een extra budget beschikbaar van 100 miljoen euro, te verdelen over 400 gemeenten. Veel gemeenten kiezen er voor hun deel van het budget in te zetten voor dagopvang in de wijk. Vraag een mantelzorger waar hij of zij behoefte aan heeft, en het antwoord is vaak: even tijd voor mezelf te hebben, even niets doen, een kopje koffie drinken of naar de sportschool kunnen. Respijtzorg is een concrete vorm van waardering waar mensen veel baat bij hebben.
Gemeenten hebben de wettelijke mogelijkheid om de waarderingsregeling breed in te zetten. Als uitgangspunt is dat goed. Wat je echter ziet, is dat gemeenten nog niet heel diep hebben nagedacht over hoe ze dat dan precies willen doen. Daardoor zijn er lokaal gigantische verschillen ontstaan: waar de ene gemeente een boeket van 25 euro geeft, schrijft de andere schrijft een cheque van 250 euro uit. Weer anderen organiseren iets voor alle mantelzorgers op 10 november, de dag van de mantelzorg.
Er is nog te weinig besef dat de familie het niet alleen kan
Het uitblijven van een uitgewerkt gemeentelijk beleid is overigens deels toe te schrijven aan de mantelzorgers. Doordat velen zichzelf niet zien als mantelzorgers weten de meeste gemeenten lang niet iedereen te bereiken. Mezzo, de belangenvereniging van mantelzorgers, komt nog regelmatig mensen tegen die vijf jaar voor hun partner hebben gezorgd, en achteraf verzuchtten ‘Had ik maar geweten dat ik mantelzorger was en dat er ook hulp voor mij was’.
Hoe kan een gemeente voorkomen dat mantelzorgers onder de radar blijven en daardoor niet de waardering en ondersteuning krijgen die ze verdienen? Ten eerste kunnen gemeenten navraag doen bij professionals en instellingen waar mantelzorgers, ongeacht of ze zich als zodanig herkennen, vaak een beroep op doen zoals huisartspraktijken en zorginstellingen. Ten tweede kunnen ze een loket openen waar mantelzorgers zich kunnen melden met hun hulpvragen. De een heeft behoefte aan dagopvang, de ander aan respijtzorg en weer een ander wil geholpen worden bij het invullen van formulieren. En ten derde moeten de openingstijden van dat loket zo zijn geregeld dat ook de werkende mantelzorgers er in de avonduren gebruik van kunnen maken.
Los van de goede bedoelingen van gemeenten, moet er nog veel gedaan worden om recht te doen aan de inzet van mantelzorgers. Het is nu te afhankelijk van hun woonplaatsen of ze voldoende steun en waardering krijgen om overeind te blijven. Daar komt nog bij dat, en niet alleen bij gemeenten, meer besef nodig is dat de familie niet álles kan.
Liesbeth Hoogendijk is directeur van Mezzo, de landelijke vereniging voor mantelzorgers
Afbeeldingsbron: Harsha K R (Flickr Creative Commons)