Gemeenten staan met hun sociale teams voor lastige keuzes

De onderzoeken over sociale teams buitelen over elkaar heen. Gemeenten zijn zoekende en de sociale teams en hun werkers zijn erg in ontwikkeling. Maar teveel ontwikkeling kan leiden tot verwarring. Rogier den Uyl doet een poging om de keuzes in dit ontwikkelingsproces te vereenvoudigen.

Samen met Zweden geeft Nederland het meeste geld uit aan langdurige zorg gemeten als percentage van ons bruto Nationaal Product. De kinderen in Nederland staan bij de World Health Organization al jaren nummer 1 in de ranglijst van zich gelukkig voelen. Toch stijgen de zorgkosten ieder jaar met vele procenten. We zijn daarom ingrijpend gaan decentraliseren, omdat het Rijk van mening is dat gemeenten zorg van voldoende kwaliteit tegen lagere kosten kunnen organiseren. Gemeenten kunnen meer de burger en lokale samenleving aanspreken op hun zelfoplossend vermogen. Gemeenten kunnen integraal werken, gebruikmaken van nabije voorzieningen en maatwerk aan burgers leveren. Sociale wijkteams kunnen daarin een cruciale rol spelen.

Als een gemeente besluit om een sociaal team in te richten, dan is het eerste ijkpunt: kijken of bij de inrichting van sociale teams voldaan wordt aan de doelen en extra mogelijkheden die gemeenten hebben. Dus bij de start van een sociaal team is een eerste vraag of de verantwoordelijke ambtenaar of instelling kan aangeven waar hij kansen ziet om voldoende kwaliteit te leveren, kosten te besparen en op andere wijzen te gaan werken. Een goed voorbeeld van dat keuzeproces is te vinden in de handreiking ‘Sociale wijkteams in ontwikkeling’ van een vijftal gemeenten die al een tijd werken met sociale teams. [1] In de praktijk blijkt dit keuzeproces toch niet altijd makkelijk, omdat de decentralisaties nog moeten beginnen en omdat vooral beleidsdoelen in de praktijk tot heel veel andere keuzes leiden, over inrichting, organisatie, werkprocessen en verantwoording en bevoegdheden.

Gemeenten kunnen van elkaar leren

Gelukkig hoeven gemeenten dat niet van scratch te doen. Verschillende gemeenten die al langer experimenteren met sociale teams hebben maatschappelijke kosten-batenanalyses gemaakt en vervolgens is er een meta-analyse uitgevoerd over meerdere onderzoeken naar de voorwaarden waaronder een sociaal team ook echt de extra mogelijkheden van gemeenten kan benutten en uiteindelijk voldoende kwaliteit kan leveren tegen lagere kosten. Het gaat om de volgende lessen voor de toekomst [2]:

1. Investeer in kwaliteit van de werkers in de teams: een gemeente moet zich bemoeien met de selectie van teams, investeren in goede medewerkers, scholing en intervisie en aandacht hebben voor de positie van de teamleiders.

2. Geef de medewerkers van sociale teams voldoende tijd om te leren en ontwikkelen: accepteer tijdelijk een lagere caseload.

3. Afstemming tussen beleid en praktijk: zorg dat beleid - lees de gemeente - een goede ondersteuning van het sociale team aan de burgers faciliteert. Dat betekent ook kijken naar de eigen drempels en regels binnen de gemeente die een integrale aanpak verhinderen. Dit is een lastige voorwaarde, want dit vraagt om organisatieverandering, om wijzigen van procedures - zoals het mandateren van verwijzingen waardoor een sociaal team snel kan handelen - , om nieuwe structuren - zoals het Wmo-loket in het team plaatsen - en om het samenvoegen van afdelingen binnen een gemeente opdat integraal gehandeld kan worden.

4. Verzilvering: zorg voor daadwerkelijke besparing op kosten. Wat veel aandacht krijgt is om met ‘nieuw voor oud’ te werken. Het niet meer betalen voor de ‘oude’ (welzijns)diensten ten gunste van het sociaal team. Maar besparen op kosten kan ook door expliciet van het sociale team te verwachten dat ze samen met burgers in ondersteuningsvragen voorziet en minder doorverwijst. Wat dat betreft is de meta-analyse van Utrecht ook interessant, omdat daar op casusniveau gekeken is naar de kostenbesparing bij een nieuwe werkwijze. [3]

5. Voorfinanciering: ontwikkelen van sociale teams kan op korte termijn extra kosten, tegen lange termijn voordelen. Dat betekent nu dus bewust de keuze maken om extra geld voor de sociale teams uit te trekken.

Deze punten komen uit een maatschappelijke kosten-batenanalyse naar voren die vooral de financiën als uitgangspunt heeft. Vanuit ervaringen uit sociale teams zou dit nog kunnen worden aangevuld met: [4]

6. Zorg voor een balans in verantwoordelijkheid en bevoegdheden. Als er veel verwachtingen aan een sociaal team worden gesteld, maar er is weinig doorzettingsmacht, dan zal er weinig worden bereikt.

7. Zorg voor onafhankelijkheid ten opzichte van de tweedelijns organisaties. In meerdere gemeenten wordt ervaren dat op termijn een sociaal team samen met de burger onafhankelijk moet kunnen bepalen naar welke instelling wordt doorverwezen.

Rekening houden met de toekomst bij de inrichting van de sociale teams

Hier komt al een tweede ijkpunt voor een gemeente naar voren. In hoeverre wordt bij de inrichting en werkwijze rekening gehouden met deze lessen voor de toekomst? Ondanks deze aanbevelingen voor het opzetten van de sociale teams en het organiseren van de randvoorwaarden om het een sociaal team te maken dat echt op een andere wijze gaat werken en de doelen van de gemeenten realiseert, zien we toch veel verschillen in de inrichting van sociale teams. En dat maakt het voor een gemeente lastig om referentie- gemeenten te vinden om keuzes af te wegen.

Een recente studie van de universiteit Twente heeft op basis van de sociale teams in de grote steden een indeling gemaakt in de verschijningsvormen. [5] De onderzoekers signaleren in deze studie twee dimensies waarop sociale teams verschillen. De eerste dimensie is de zwaarte van de problematiek waar een team zich mee bezighoudt. De andere dimensie is of een sociaal team al dan niet zelf ook de ondersteuningsbehoeften van burgers behandelt. Per type sociaal team ontstaan er dan andere keuzes over inrichting en randvoorwaarden.

Meest voorkomend: een team voor alle burgers en alle ondersteuningsvragen

Welk type sociale team past nu het beste in mijn gemeente? Die keuze kan worden gemaakt door twee vragen te stellen. De eerste vraag is of in mijn gemeente grote problemen zijn met de ondersteuning aan gezinnen met meervoudige problemen en of de aantallen zodanig zijn, dat daarvoor het voorzieningennetwerk op de schop moet? Zo niet, dan heeft dit de voorkeur: een sociaal team dat zich richt op alle burgers met alle ondersteuningsvragen. Dat zien we ook in de praktijk terug. Uit een inventarisatie van Movisie over de diverse verschijningsvormen van sociale teams, bleek dat in 25 procent van de gemeenten een sociaal team zich op de tweedelijn gespecialiseerde zorg, en dus gezinnen met meervoudige problemen, concentreert en 75 procent dus niet. [6]

De tweede vraag is of het opnieuw inregelen van de diagnose en verwijzing voldoende besparing gaat opleveren, of dat het toch nodig is dat een team zelf ook voorziet in het samen met de burger oplossen van lichte ondersteuningsbehoeften. Ook hier zien we dat de meerderheid van gemeenten, volgens de inventarisatie van Movisie, investeert in oplossen van ondersteuningsvragen van burgers. En dan wel op de nieuwe wijzen, samen met de burger en met de lokale en informele netwerken in de wijk.

De meeste gemeenten zullen waarschijnlijk gaan uitkomen op het type sociaal team dat zich richt op alle burgers in de wijk met alle ondersteuningsvragen waarbij zoveel mogelijk samen met de burger een oplossing wordt gezocht, voordat wordt doorverwezen.

Rogier den Uyl is directeur van de RadarGroep, bureau voor sociale vraagstukken.

 

Noten:

1. Sociale teams in ontwikkeling: Eindhoven, Enschede, Leeuwarden, Utrecht en Zaanstad, 2013
2. Meta Analyse MKBA’s sociale wijkteams, Lpbl, 2014, p.37,
3. Goede hulp is veel waard, Verweij Jonker 2013
4. Gebaseerd op een rondgang onder projectleiders sociale teams uit diverse gemeenten.
5. De vormgeving van sociale (wijk)teams, Platform31, Bmc, Universiteit Twente, 2014
6. Wmo-Werkplaatsen en Sociale Wijkteams: een indicatief overzicht, Ard Sprinkhuizen, Movisie, juli 2014