Jongeren kunnen zich doorgaans verheugen in extra aandacht van de overheid. De ambities, beleidsinspanningen en verwachtingen gaan net wat verder dan bij andere groepen. Helemaal als ze in achterstandswijken wonen. Dat maakt het des te interessanter om te kijken wat dat eigenlijk oplevert. De afgelopen drie jaar hebben we in het kader van een Europees onderzoeksproject met 82 jongeren in Rotterdamse achterstandswijken gesproken en met 48 professionals en beleidsmakers van gemeente en uitvoerende organisaties. We bestudeerden talloze beleidsplannen, evaluaties, methodiekbeschrijvingen en kerncijfers. Het beeld dat naar voren komt is verontrustend. We zien een flinke kloof tussen beleidsintenties en de dagelijkse realiteit van de jongeren.
Door de economische crisis is de werkloosheid onder jongeren flink toegenomen en ruim tweemaal zo hoog als gemiddeld. Jongeren uit achterstandswijken worden nog harder getroffen. De beperkte kansen die er zijn gaan meestal voorbij aan degenen met een verkeerde postcode of een anders klinkende naam. Wat doe je dan? Hicham en Adem namen los van elkaar de proef op de som, en schreven twee keer dezelfde sollicitatiebrief, eenmaal onder hun eigen naam en eenmaal met een Nederlands klinkende naam. En ja hoor, de fictieve Nederlandse sollicitanten werden uitgenodigd, zij zelf niet. Jongeren met een afgeronde hbo-opleiding – ook die zijn er voldoende te vinden in achterstandswijken – lukt het vaak nog wel het bijbaantje dat ze tijdens hun studie hadden nog een tijd vast te houden, maar niet om een echte baan te bemachtigen.
Criminaliteit is meestal niet ver weg
De omgeving waarin deze jongeren opgroeien is weinig stimulerend. Er is sprake van verloedering en overlast en criminaliteit is meestal niet ver weg. Bewoners in deze wijken zijn gemiddeld armer en minder gezond. Hun opleidingsniveau is lager en een deel spreekt de Nederlandse taal beperkt. Veel bewoners hebben hun wortels in andere culturen. Opgroeien in zo’n wijk zet kinderen en jongeren op aanzienlijke achterstand. Hun sociale netwerken bieden vaak meer mogelijkheden voor een criminele dan voor een reguliere carrière. De sociale vaardigheden die jongeren in deze wijken verwerven sluiten vaak niet goed aan bij de cultuur op scholen en bij witte werkgevers. Naast zichtbare problemen als overlast en criminaliteit komen ook verveling, depressiviteit, slapeloosheid, hoofdpijn, stress en een ongezonde levensstijl veel voor. Het belangrijkste probleem is dat veel jongeren die we spraken niet het gevoel hebben dat ze erbij horen. Hoe goed ze ook hun best doen, zij krijgen geen echte kans. Een deel van hen voelt weinig binding met de samenleving, en een deel sluit zichzelf – door gedrag en houding – uit.
De overheid doet niets voor ze, vinden jongeren
Maar hoe zit het dan met die aandacht van de overheid? Helaas, de meeste jongeren zien dit als deel van het probleem, niet als deel van de oplossing. De beeldvorming over overheidsvoorzieningen is negatief. Jongeren vinden dat de overheid niets voor hen doet en hechten weinig waarde aan de ‘kansen’ die hen geboden worden. Als die al interessant zijn, leiden ze toch niet naar een echte baan. Veel jongeren voelen zich niet serieus genomen, en regels en procedures zitten hen in de weg. Alleenstaande moeder Dolores bijvoorbeeld probeerde een kinderopvang aan huis te starten, na vele mislukte trajecten richting schoonmaakwerk die strandden op haar astma en het werken buiten kantoortijden. Zij zorgde zelf voor alle benodigde papieren, werd goedgekeurd door een gastouderservice en had al een klant. Haar nieuwe klantmanager had echter geen vertrouwen in haar initiatief, en vond dat ze schoonmaakwerk als tegenprestatie voor haar uitkering moest gaan doen.
De resultaten van de overheidsinspanningen geven alle aanleiding voor deze negatieve beeldvorming. Van de circa 4300 jongeren die tussen juni 2013 en juni 2014 een beroep deden op ondersteuning via het Jongerenloket van de gemeente Rotterdam waren er na een jaar 840 aan het werk of weer terug op school. Een deel ontving daarbij begeleiding via een voorziening, maar een aanzienlijke groep deed dat op eigen kracht. 1600 jongeren ontvingen na die periode nog steeds een uitkering. 1800 jongeren vielen echter uit: een deel komt na de zoekperiode van vier weken niet terug voor het aanvragen van een uitkering, een deel verdwijnt uit beeld na toekenning en verwijzing naar een voorziening waar ze niet aankomen, en een deel start met een traject en valt daar uit.
De overheid is een uitvalfabriek
Uitval is dus veruit het belangrijkste resultaat van het sociale systeem. Ondanks alle mooie woorden en ambities blijkt overheidsondersteuning vooral een uitvalfabriek. Dat is zorgelijk en opmerkelijk. Want er is nog steeds een breed voorzieningenaanbod, ook na de bezuinigingen. Er zijn allerlei interventies waar over nagedacht is, die qua logica van hun interventie vaak goed in elkaar zitten, die op basis van hun goede uitstroomresultaten gecontracteerd zijn, en waar vanuit het buitenland soms jaloers naar gekeken wordt. Hoe kan het dat die met elkaar zo weinig opleveren?
Het antwoord is simpel: de meeste ingrediënten om jongeren op weg te helpen zijn wel aanwezig, maar worden vaak voor de verkeerde jongere of op het verkeerde moment ingezet. Institutionele belangen zijn vaak leidend, of de politiek heeft vooraf al bepaald wat een jongere moet vinden, voelen en doen. Er is nauwelijks oog voor de eigen ambities van jongeren, terwijl de betrokkenheid en eigen motivatie van een deelnemer de belangrijkste succesfactor is voor elke interventie. Zelfbeeld en ambities van jongeren zijn minder maakbaar dan vaak verondersteld. Dat is ook een cruciale constatering als het gaat om sociale uitsluiting: dat gaat niet alleen over geld en over meedoen, maar ook over het gevoel erbij te horen en over het delen van belangrijke normen en waarden.
Interventies moeten beter aansluiten bij wat jongeren willen
Vergroten van de effectiviteit van interventies en tegengaan van sociale uitsluiting vereisen dat beleid en interventies beter aansluiten bij het willen en kunnen van jongeren. Naar het laatste wordt vaak wel gekeken, naar het eerste nauwelijks. De effectiviteit van een interventie wordt grotendeels bepaald door de mate waarin veronderstellingen over de deelnemers kloppen. Een pedagogische benadering gericht op het opdoen van vaardigheden en werkervaring, is bijvoorbeeld een adequaat antwoord op een competentie-probleem. Een directieve, disciplinerende, benadering is passend voor jongeren die afgehaakt zijn. Maar discriminatie los je niet op met een sollicitatietraining of gedragsbeïnvloeding. Jongeren die klaar staan om aan het werk te gaan, hebben vooral een kans nodig: positieve actie. En niet iedereen die ongemotiveerd is voor een laaggeschoold, flexibel baantje is een verwend figuur. Sommigen zijn wel gemotiveerd voor andere activiteiten die ook tot economische zelfstandigheid kunnen leiden, en hebben hier ook de talenten voor. Zij hebben meer aan ondersteuning bij het opstellen van een ondernemingsplan dan aan een tegenprestatie en disciplinering.
Al deze benaderingen zijn niet nieuw, maar ingezet voor de verkeerde deelnemers pakken ze vaak averechts uit: weerstand, uitval en verergering van problemen. De grote winst is volgens ons te boeken door een betere afstemming tussen oplossingen en problemen. Aansluiten bij het zelfbeeld en de interne motivatie van jongeren is hierin de crux.
Henk Spies, Suzanne Tan, Maarten Davelaar zijn onderzoekers bij Plus Confidence (www.plusconfidence.nl).
Dit artikel is gebaseerd op de theorie die ze ontwikkelden over effectieve interventies voor sociale insluiting, te vinden in hun boek ‘De jeugd maar geen toekomst? Naar een effectieve aanpak van sociale uitsluiting’ dat deze maand verschijnt bij uitgeverij SWP.
Afbeeldingsbron: Bas Bogers (Flickr Creative Commons)