Het slachtoffer zich laten uitspreken over de strafmaat: geen goed plan

Staatssecretaris Teeven bood, precies op de Europese Dag van het Slachtoffer, de Tweede Kamer een brief aan met een groot aantal plannen en ideeën om de positie van slachtoffers van delicten in het strafproces nog verder te versterken. Een lovenswaardig initiatief, met één slecht voornemen.

Eén van de voorstellen uit de brief heeft heel wat stof doen opwaaien: het voornemen van de staatssecretaris om het spreekrecht van het slachtoffer op te rekken. Het slachtoffer zal zich, als het aan Teeven ligt, in de toekomst niet alleen mogen uitlaten over de gevolgen die het delict voor hem of haar heeft gehad, maar ook over de schuld van de verdachte en de straf die moet worden opgelegd.

Dat laatste, het recht van het slachtoffer om zich uit te laten over de straf, wordt door de staatssecretaris expliciet genoemd in zijn plannen. Uit zijn mondelinge toelichting in de pers blijkt dat de rechter in zijn ogen in bepaalde gevallen ook daadwerkelijk rekening zal en moet houden met de wensen van het slachtoffer. Dat gaat heel wat verder dan het spreekrecht, en het doel daarvan, zoals we dat op dit moment kennen.

Denkbaar zou zijn geweest dat Teeven de rechter de ruimte heeft willen bieden het slachtoffer niet meteen de mond te snoeren als hij de grenzen van zijn spreekrecht overschrijdt. Het is immers goed voorstelbaar dat het slachtoffer of nabestaande in het vuur van diens betoog over de gevolgen die het delict voor hem heeft gehad, uitroept: ‘Wij hebben levenslang. Ik hoop dat u ook levenslang krijgt.’ Iedereen zal beseffen dat het slachtoffer daarmee de ernst van de gevolgen die het delict voor hem heeft gehad, onderstreept. Het slachtoffer zal ook zelf in redelijkheid niet verwachten of geloven dat de rechter die wens zal overnemen en de dader daadwerkelijk levenslang zal opsluiten.

Een dergelijke ‘uitbreiding’ van het spreekrecht (het slachtoffer niet meteen de mond snoeren als hij zijn boekje te buiten gaat) zal iedereen billijken. De rechter zou het slachtoffer in dat verband bijvoorbeeld kunnen voorhouden: ‘Ik kan u niet verbieden iets te zeggen over de op te leggen straf, maar weet wel dat de rechter zijn eigen belangenafweging maakt.’ Maar Teeven wil kennelijk nog een stapje verder gaan, en wekt de suggestie dat het slachtoffer echt iets in de melk te brokkelen zal hebben wat betreft de strafmaat.

Slachtoffers van conflicten hebben de neiging te willen afrekenen

Tegen die benadering moet met klem stelling worden genomen. Het is niet voor niets dat we het vaststellen van een passende straf aan hooggekwalificeerde en ervaren professionals overlaten. Slachtoffers van delicten, en ook al diegenen die met hen zijn begaan, worden in de eerste plaats geconfronteerd met de (soms zeer ingrijpende) gevolgen van een delict. De neiging bestaat dan om de veroorzakers van de gevolgen te willen afrekenen op wat ze hebben teweeg gebracht. Maar voor een strafrechtelijke sanctie is meer nodig dan alleen het veroorzaken van een gevolg. Wij kennen in ons strafrecht geen ‘Erfolgshaftung’. Wij worden niet bestraft vanwege het enkele veroorzaken van gevolgen. Ons strafrecht is ‘schuldstrafrecht’. Om iemand te mogen bestraffen, moet er daarnaast sprake zijn van een bepaalde mate van verwijtbaarheid, soms van opzet of schuld, van een strafrechtelijk relevant causaal verband, en ga zo maar door. En om dat allemaal te kunnen vaststellen, hebben we magistratelijke (onafhankelijke, onbevooroordeelde) professionals nodig.

Dat het soms zelfs voor professionals lastig is, niet alleen om vast te stellen dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard, maar vervolgens ook om vast te stellen dat aan alle voorwaarden voor strafbaarheid is voldaan, is inmiddels wel genoegzaam bekend. Desondanks is het van groot belang niet de illusie te wekken dat het strafproces aan het slachtoffer kan worden ‘teruggegeven’. Het straf(proces)recht is een zaak van publieke verantwoordelijkheid en moet dat ook blijven. Het strafproces heeft niet alleen de functie om in het uiterste geval door middel van een krachtig signaal (de straf die wordt opgelegd) de dader en de samenleving te tonen dat bepaald gedrag niet wordt getolereerd. Het heeft ook en vooral de functie om wraak- of vergeldingsgevoelens te kanaliseren en rechtsbescherming te bieden aan degene die van een bepaald delict wordt verdacht. Daarbij wordt de behoefte om te bestraffen onderworpen aan een gewetensvol strafproces, aan tal van waarborgen om willekeur te voorkomen, aan verdedigingsrechten, aan rationele afwegingen, enzovoort, enzovoort.

Niet dat emoties geen rol mogen spelen in het strafproces, maar voorkomen moet worden dat emoties leiden tot mateloosheid. Zo komt het bijvoorbeeld maar al te vaak voor dat ‘de samenleving’ zich, door emoties gedreven, al een vernietigend oordeel heeft gevormd over de schuld van deze of gene die bepaalde ernstige gevolgen zou hebben veroorzaakt, nog zonder dat precies duidelijk is geworden wat er is gebeurd, en nog zonder dat degenen die er verstand van hebben, zich daarover hebben uitgesproken. Gelukkig ligt de tijd van de heksenjacht - wat het straf(proces)recht betreft - en van dergelijke vormen van schandpaalmentaliteit, van eigenrichting en zelfs volksgerichten, ver achter ons. Dat hebben we te danken aan de inrichting van het strafrecht zoals wij dat kennen, en aan de professionals die daarin, vanuit een zekere ‘functionele distantie’, een centrale rol spelen. Dat moet vooral zo blijven.

Het spreekrecht is een verworvenheid maar rek die niet te ver op

Natuurlijk moet ook de zorg voor slachtoffers van delicten als een publieke verantwoordelijkheid worden beschouwd. Dat wordt intussen algemeen erkend en heeft ook geleid tot tal van rechten en bevoegdheden voor het slachtoffer in het strafproces. Zo is ook het spreekrecht een belangrijke verworvenheid. Dat draagt niet alleen bij tot de leedverwerking van het slachtoffer, maar het kan ook een rol spelen bij het oordeel van de rechter over de ernst van het feit. Immers, de wetgever en de rechter houden, wat betreft de strafmaat, binnen bepaalde grenzen ook rekening met de gevolgen die het delict heeft veroorzaakt. Daarnaast kan de slachtofferverklaring bij de dader (en potentiële daders) leiden tot het besef dat hij het slachtoffer iets heel ergs heeft aangedaan. Dat kan er toe kan bijdragen dat hij het de volgende keer wel laat.

Maar het spreekrecht zozeer oprekken dat bij het slachtoffer de suggestie wordt gewekt dat hij inspraak heeft in de strafoplegging, dat is echt een brug te ver. Dat leidt niet alleen tot grote teleurstelling bij slachtoffers als blijkt dat de rechter – op basis van al die factoren waarmee hij rekening moet houden – een veel lichtere straf oplegt dan het slachtoffer had voorgesteld. Dat leidt ook tot een aantasting van het gezag en het aanzien van de rechtspraak omdat de rechter in de praktijk kennelijk ‘weer eens geen rekening wenst te houden met de wensen en belangen van het slachtoffer’. De door sommigen voorgestelde opsplitsing van het strafproces in twee fasen - een fase waarbij de schuldvraag voorop staat, en een fase waarin de strafmaat voorop staat en waarbij het slachtoffer dan een grotere rol wordt toebedacht - zal daar weinig aan veranderen.

Zal het wel meevallen met die teleurstelling?

Als tegenargument wordt ook wel aangevoerd dat het met die teleurstelling wel meevalt, omdat niet elk slachtoffer de dader de ergste straffen toewenst. Het ene slachtoffer is nu eenmaal wat vergevingsgezinder dan het andere. Dat mag dan zo zijn, maar dat onderstreept nog maar weer eens het gevaar van willekeur, vooral als ervan mag worden uitgegaan dat de rechter tot op zekere hoogte rekening houdt met de wensen van het slachtoffer.

Een andere oplossing die Teeven aanreikt om teleurstellingen te voorkomen is goede voorlichting. Het slachtoffer zal in dat verband duidelijk moeten worden gemaakt dat de rechter een eigen belangenafweging maakt, die heel anders kan uitvallen dan het slachtoffer had gehoopt. Maar of dat toereikend zal zijn en of daarmee ook alle andere nadelen van het voorstel worden opgevangen? De vraag stellen is hem beantwoorden.

Misschien moet het verder versterken van het spreekrecht van het slachtoffer wel gezocht worden buiten het strafproces om. In het ‘herstelrecht’ en/of in ‘mediation’. Maar dat is een ander onderwerp.

Nico Kwakman is universitair docent aan de vakgroep Strafrecht en Criminologie van de Rijksuniversiteit Groningen.