Hoeveel diversiteit kan de familie Doorsnee aan?

Historisch: zo werd de instemming van de Tweede Kamer met het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking op 21 januari 2016 genoemd. Maar is die aanduiding niet wat zwaar voor het rolstoelvriendelijker maken van Nederland?

In de Nederlandse media is het verdrag vooral aan de orde gekomen als een kwestie van toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers, maar is dat inderdaad de kern? Het verdrag voor de rechten van mensen met een beperking is in 2006 door de VN vastgesteld. Het is een specifieke uitwerking van de universele verklaring van de rechten van de mens uit 1948, zoals die ook voor andere groepen zoals vrouwen en kinderen is gemaakt. Het verdrag stelt dat mensen met een beperking niet gediscrimineerd mogen worden en recht hebben op autonomie, toegankelijke voorzieningen, dezelfde onderwijsvoorzieningen als anderen, arbeid, een normaal gezinsleven, deelname aan sportactiviteiten, et cetera.

Rolstoeltoegankelijkheid is dus niet de kern, maar raakt daar wel aan. Handicap wordt door het verdrag namelijk niet gereduceerd tot enkel een individueel probleem, nee, de manier waarop de samenleving is georganiseerd maakt handicap vaak tot een probleem. De samenleving is immers ingesteld op de familie Doorsnee. De manier waarop het verdrag handicap benadert, heeft sinds de jaren 1970 wereldwijd mensen met een beperking geïnspireerd om zich in te zetten voor gelijke rechten. Sinds 1981, het jaar voor gehandicapten, werken activisten en belangenbehartigers steeds vaker samen omdat ze ondanks de verschillende handicaps gezamenlijk aanlopen tegen een samenleving die hen uitsluit.

Participatiesamenleving: realistisch?

In de dagen voor de stemming in de Kamer werd de kwestie van toegankelijkheid niet alleen door de media, maar ook door veel mensen met een beperking, centraal gesteld omdat ze exemplarisch is voor uitsluiting en discriminatie. Al jarenlang wordt met jaloezie gekeken naar landen zoals de VS. Daar geldt vanaf 1990 de Americans with Disabilities Act: een wet die discriminatie op grond van handicap verbiedt. Toen in Nederland voorbereidingen werden getroffen voor de Algemene Wet Gelijke Behandeling (1994) werd vanuit de Gehandicaptenraad - tegenwoordig Ieder(in) - geprobeerd om handicap toe te voegen aan het bekende rijtje van godsdienst, politieke gezindheid, ras, geslacht en seksuele geaardheid. Tevergeefs. Na een jarenlange lobby werd uiteindelijk in 2003 een aparte non-discriminatie-wet gemaakt voor mensen met een beperking op het gebied van arbeid, hoger onderwijs en openbaar vervoer.

Dankzij het amendement van Otwin van Dijk (PvdA), dat in de media kwam als de kwestie van rolstoeltoegankelijkheid, zal deze wetgeving vanaf 2017 uitgebreid worden met een bepaling over de toegankelijkheid van algemene voorzieningen. Het scheelde echter maar een haar of dat amendement had het niet gehaald. Staatssecretaris Martin van Rijn zag niets in een wettelijke norm, maar gaf de voorkeur aan een route waarbij in samenspraak met maatschappelijke partners gestreefd werd naar een betere toegankelijkheid. Het amendement dwingt nu tot aanpassing van die route. Maar met deze en ook andere uitspraken wordt duidelijk dat Van Rijn het verdrag wil implementeren vanuit het ideaal van de participatiesamenleving: de overheid gaat haar beleid niet langer voor, maar met haar burgers bedenken en uitvoeren. Dat klinkt mooi, maar hoe realistisch is het dat?

Waarom heeft Nederland toch zo weinig oog voor uitsluiting?

Om deze vraag te beantwoorden is het nuttig om naar het verleden te kijken: waarom heeft de Nederlandse samenleving tot nu toe relatief weinig aandacht gehad voor de uitsluiting van mensen met een beperking. In de eerste plaats heeft Nederland gezien haar relatief geringe rol bij de twee wereldoorlogen weinig ‘oorlogsinvaliden’. In landen als de VS, Engeland, Duitsland en Frankrijk was vanaf de Eerste Wereldoorlog al sprake van een vertoog en praktijk van ‘rehabilitatie’ waarbij de staat zich inspande om oud-militairen met een beperking weer een volwaardige plaats in de samenleving te geven. Niet alleen het gemis van een lichaamsdeel moest hersteld worden, ook het gemis van een plaats in de maatschappij. Sindsdien wordt het woord handicap voor de diverse groep van mensen met beperkingen gebruikt: het was voordien de aanduiding van een sportpraktijk waarbij sommige paarden werden verzwaard met gewichten om hen een gelijke uitgangspositie voor de race te geven. Een streven naar (herstelde) gelijkheid treffen we in Nederland veel minder aan.

De gelijkheid van mensen met een beperking werd, ten tweede, niet bevorderd door de manier waarop de Nederlandse verzorgingsstaat na de Tweede Wereldoorlog werd opgebouwd. Begrijp me goed, de verzorgingsstaat heeft natuurlijk wel gelijke sociale rechten gebracht. Wat echter nauwelijks veranderde en eerder versterkt werd, was de aparte behandeling van mensen met een beperking door gespecialiseerde organisaties. In de afgelopen decennia is gewerkt aan deïnstitutionalisering van de zorg, maar daarmee is nog geen sprake van insluiting van mensen met een beperking in de breedte van de samenleving.

Tot slot hechten Nederlanders, zoals historicus James Kennedy in een vergelijking met de VS heeft betoogd, doorgaans meer belang aan goed bestuur dan aan vergaande participatie van burgers. Maatschappijkritiek is lastig in een politieke cultuur met weinig waardering voor ‘dwarse burgers’. De overheid blijft graag zelf bepalen hoe burgers participeren. In hun beleid hebben belangenbehartigers zich dan ook vaak gericht op inspraak in bestuur en deinsden zij regelmatig terug voor een al te radicale opstelling. De gelijke behandeling van mensen met een beperking vraagt echter om serieuze veranderingen in de samenleving.

Pas op met de participatiesamenleving

Deze analyse van het verleden is niet bedoeld om te ontmoedigen, integendeel, de instemming van de Tweede Kamer laat zien dat andere wegen mogelijk zijn. Tegelijkertijd werd de vraag of Nederland echt een inclusieve samenleving wil zijn misschien wel erg snel van een positief antwoord voorzien. Het antwoord kan nooit een simpel ja zijn, zeker niet omdat we sinds de moderniteit gewend zijn aan het apart zetten van dat wat afwijkt van de ‘norm'. In de discussies over gelijkheid van mensen met een beperking wordt dan ook vaak het belang van verschil benadrukt.

Verschil is van belang, maar het komt wel nauw hoe dat verschil ingezet wordt. Het verdrag daagt uit om verschil te erkennen en juist daarom te streven naar emancipatie of gelijke behandeling. Wanneer de samenleving zich namelijk aanpast aan mensen met een beperking, wordt niet gestreefd naar gelijkheid die berust op de normaliteit van de familie Doorsnee, maar wordt verschil en diversiteit juist erkend. Als de drempels van de gebouwde omgeving, onderwijs, websites, etc. verlaagd worden, dan krijgen mensen met een beperking een gelijke positie zonder dat zij zichzelf gelijk tot een maatschappelijk norm hoeven te verheffen. Dat maakt de gelijke positie van mensen met beperking vanzelfsprekend. Daarom is het ook oppassen geblazen met het ideaal van de participatiesamenleving, die niet wil voorschrijven maar met burgers wil overleggen. Daarmee wordt het verdrag onderdeel van de zoveelste poging om de verzorgingsstaat te transformeren en het is de vraag of dat daadwerkelijke burgerparticipatie oplevert.

Dat lijkt me een gemiste kans. Dan wordt vergeten dat de staat bij uitstek de instantie is die met name door anti-discriminatiewetgeving en voorlichting iets kan doen aan de emancipatie van een achtergestelde groep. Bovendien daagt het VN-verdrag en de daarin voorgestelde gelijke behandeling uit tot een voortdurende discussie over onze lichamelijke en geestelijke normen. Aangezien die normen tegenwoordig in hoge mate door markt en media worden bepaald, is debat daarover meer dan wenselijk. De bijdrage en zeggenschap van mensen met een beperking is daarbij onmisbaar, maar moet wel gezekerd zijn. Als Van Rijn dat wil uitdrukken met zijn vertoog van participatie, dan heeft hij geleerd van het verleden. Want dat leert dat Nederland burger Doorsnee vaak boven een dwarse burger verkiest.

Paul van Trigt is historicus en gaat binnenkort als postdoc aan de slag in het project Rethinking Disability: the Global Impact of the International Year of Disabled Persons (1981) in Historical Perspective.

Afbeeldingsbron: Anna Lee (Flickr Creative Commons)