INTERVIEW Erik Dannenberg: ‘Ik kan niet garanderen dat er geen ongelukken gebeuren’

Volgens de Zwolse wethouder Erik Dannenberg valt er veel te besparen bij de overgang van de jeugdzorg en AWBZ-begeleiding naar de Wmo. Dannenberg speelt landelijk een rol als voorzitter van VNG-commissie Jeugdzorg. Een CDA-wethouder die weet waar het in het sociale werk om gaat. ‘Weg met alle specialisten in de frontlinie.’

 Erik Dannenberg is in Zwolle wethouder voor onder meer zorg en gezondheidsbeleid. Daarvoor werkte hij twintig jaar in het maatschappelijk werk, de crisisopvang en was onder meer directeur in de maatschappelijke opvang. Dannenberg is een groot voorstander van de transitie - de val van het kabinet verandert daar niets aan - waarbij vanaf 2013 de jeugdzorg en extramurale AWBZ-begeleiding overgaan naar de Wmo en onder gemeentelijke regie vallen. Hoe dat er uitziet, weet hij ook niet precies. ‘De gemeente moet vooral sturen op maatschappelijk outcome. Hoe je die precies definieert, daar ben ik nog niet helemaal uit. Samen met de organisaties, de cliënten en de cliëntadviseurs moeten we als gemeente door de pomp.’

Dat de Wmo-transitie een forse operatie betekent, blijkt uit het Zwolse convenant met liefst twintig organisaties op het gebied van zorg, welzijn en wonen. Kern van het convenant is dat gezinnen en huishoudens brede generalisten krijgen als aanspreekpunt.

Dannenberg: ‘Als je de geldstromen verlegt en andere maatschappelijke prestaties afspreekt, kun je best andere zorgvormen krijgen. Er kunnen dan interessante gesprekken ontstaan. Jeugdzorg kan leren van het welzijnswerk, omdat jeugdzorg alleen nog denkt in individuele klanten. Het welzijnswerk weet juist nog wat er in wijken gebeurt. Straks wordt welzijn afgerekend op concrete maatschappelijke prestaties, in plaats van op vaag omschreven collectieve doelen. Dat kunnen ze weer leren van de zorgwereld.’

Is dat ook de manier waarop andere gemeenten werken?
‘Ja, dat zie ik veel in het land. Kenmerkend voor de zorg is dat we voor elke problematiek een afzonderlijke organisatie hebben. Ik kan me niet voorstellen dat de gemeenten dat intact laten. Nu gaat het zo: als je zwakbegaafd bent moet je daar zijn, als je opvoedingsproblemen hebt moet je hier zijn en voor verslavingsproblemen weer daar. Maar als gemeente zien we gezinnen waar die drie problemen bij elkaar komen en daarom willen we één organisatie die het hele gezin begeleidt.’

U wilt liever niet meer met afzonderlijke gespecialiseerde organisaties praten. Hoopt u op een spontaan samengaan van die zorg- en welzijnsclubs?
‘Tegen een jeugdzorgdirecteur heb ik gezegd: “Ik weet niet of wij straks nog wel jeugdzorgorganisaties willen.” Ik bedoelde daarmee: als aparte organisatie die alleen naar het belang van het kind kijkt. Stel dat een kind nu problemen heeft vanwege relatieproblemen van de ouders. Dan gaat de gemeente erover en sturen we maatschappelijk werk. Maar als achter die relatieproblemen een psychische problematiek zit, dan komt er iemand van de GGZ. En als in die context opvoedingsproblemen ontstaan, dan komt er apart iemand vanuit de provincie, vanuit de jeugdzorg met een eigen intakeformulier naar het belang van het kind kijken. Ik geloof daar gewoon niet in: het gezin beleeft het als één samenhangend vraagstuk.’

Gaat u de bestaande organisaties ook het fusie dwingen? Of laat u als CDA'er over aan het particulier initiatief?
‘Ik denk dat de instellingen goed in staat zijn zelf te sturen op de gewenste organisatievorm. Wat we niet willen is vijftien hulpverleners in een gezin. Wat we wel willen is dat de regie helder is. In de medische zorg is ontzettend helder wat de rol van de huisarts is. Ook al zit je bij specialist X of Y, je kunt altijd terug naar die professional in je buurt die overzicht houdt. Dat kan ook de rol zijn van de brede generalist. Dat hoeft niet per se een persoon te zijn. Veel gemeenten zijn nu aan het nadenken over een netwerk van wijkprofessionals, zoals wijkverpleegkundigen, maatschappelijk werkers en wijkagent. Ik zeg wel eens gekscherend: hoe breng je het dorp terug in de stad?’

U ziet voor het maatschappelijk werk een centrale rol weggelegd?
‘Ja, ik ben voor eerherstel van het maatschappelijk werk. Een paar decennia terug werd je, als er echt iets met je aan de hand was, in een instituut opgenomen, ver weg in het bos of op de hei. Mensen met minder erge problematiek bleven in de samenleving en het maatschappelijk werk deed voor hen ongeveer alles. Die generieke rol van het maatschappelijk werk is uitgekleed, omdat vanuit de intramurale instituties het proces van vermaatschappelijking, terug naar de maatschappij, op gang kwam.’

‘De gezinsdrama's hebben zichtbaar gemaakt wat de onderliggende structuur is in dit land. Voortdurend was de conclusie: dit is geen incident, maar symptomatisch voor hoe we de zorg hebben georganiseerd. Onduidelijke regie en versnippering. In veel probleemflats zie je bij gezinnen vooral meervoudige problematiek, een benadering vanuit afzonderlijke problematieken werkt daar gewoon niet.’

De professional moet straks gaan indiceren, terwijl de burger geen recht meer heeft op zorg. Hoe ziet u professionals dit soort beslissingen nemen?
‘Ik zie het als een zoektocht. Ik kan niet helemaal voorspellen dat er geen ongelukken gebeuren. Ik zie nu wel een heel groot ongeluk gebeuren, namelijk dat de zorgpremies onbeheersbaar worden, niet meer op te brengen zijn vanuit de collectieve middelen. Waarom zou je nog een indicatiesysteem willen bij de relatief lichte delen van de zorg? Dan heb ik er niet over heel ernstige problemen, maar over de massa. Waarom laten we die indicatie niet over aan het maatschappelijk werk? We vertrouwen die organisatie, zij doen gewoon een goede klus. Als iemand een keer drie of vijf gesprekken nodig heeft, kan dat, maar ook als iemand een keer vijftien gesprekken nodig heeft. Dat moet dan wel binnen een vast budget, anders dan bij de AWBZ. Daar zie je juist een forse druk om de klanten in de zorg te houden, want dat levert geld op.’

U vindt ook dat het onderscheid tussen professionals en vrijwilligers veel kleiner moet. Zou dat ook gezegd hebben toen u nog maatschappelijk werker was?
‘Geef zo'n wijkprofessional nu eens de ruimte om buren erbij te betrekken. We kijken dus niet meer naar waar u recht op heeft, maar naar wat u nodig heeft. Dat kan straks enorm verschillen. De ene oudere heeft een rijk sociaal netwerk en drie kinderen in de buurt en de ander zit volstrekt vereenzaamd achter de geraniums, heeft geen kinderen en de partner is net overleden. Misschien moet je dan wel een sociaal netwerk organiseren.’

U bent voor marktwerking, maar weer niet voor aanbesteding. Hoe rijmt u dat?
‘Ook dat is een zoektocht. Ik kies voor bestuurlijk aanbesteden: je definieert wat je wil, kijkt wat je ervoor kunt uitgeven en kijkt ook wat het veld te bieden heeft. Jongerenwerk begint vaak goed, maar een paar jaar later is het alleen nog bier drinken met altijd dezelfde jongeren. Dan mag je best concluderen: het moet weer anders. Het gaat om het maatschappelijk effect.’

Martin Zuithof is free lance journalist