INTERVIEW Nanke Verloo: ‘De energie van conflicten, die kan de overheid goed gebruiken’

Conflicten tussen burgers en gemeente kunnen veel energie losmaken, waar overheden goed gebruik van moeten maken, ontdekte Nanke Verloo tijdens het werk aan haar proefschrift. Ze zouden veel meer oor moeten hebben voor de kleine verhalen van mensen. Nanke Verloo is een van de sprekers op het Nationaal Laboratorium 'Burgers, buitenlui en beleidsmakers' op 6 november.

Met een frisse maandagochtend-look, net terug van vakantie, komt ze binnen in café De Jaren aan de Amstel. Ze draagt een leren schoudertas en een lange stoffen regenjas, zo een die detectives typeert. Onder het genot van een koffie verkeerd vertelt ze ons over haar proefschrift, kleine drama’s, grote conflicten en de schoonheid van knullige burgerinitiatieven.

Je proefschrift concentreert zich rondom conflicten tussen burgers en de overheid. Wat vind je zo boeiend aan conflicten?

‘Bij conflicten komt er heel veel energie los. Op het moment dat burgers het oneens zijn met besluitvorming, hun zelfgeorganiseerde initiatieven moeten professionaliseren, of hun probleem in hun ogen niet serieus wordt genomen, worden ze boos. Dat is vaak het moment waarop mensen een politiek bewustzijn ontwikkelen en zich gaan organiseren. Ze hebben ineens een reden om in opstand te komen en hun democratische rechten te gebruiken. Van al die energie en urgentie kun je als overheid gebruik maken.’

Je proefschrift is een kwalitatieve studie en je hebt drie conflictsituaties bestudeerd. Hoe kwam je bij de drie casussen?

‘Ik heb samen met gemeenteambtenaren gezocht naar cases waarvan ze niet meer wisten hoe het opgelost moest worden. Waarbij ze met de handen in het haar zaten. Zo kwam ik bij deze drie uit. De eerste is een crisis in Amsterdam-Oost, waarbij een Marokkaanse tasjesdief werd aangereden door de tasjeseigenaar, en overleed. Ik onderzocht hoe het drama op straat en het gepolariseerde publieke debat directe gevolgen had voor de relatie tussen de lokale overheid en de Marokkaanse gemeenschap die een protestloop wilde houden tegen discriminatie of een stille tocht tegen zinloos geweld, maar daar weinig ruimte voor kreeg van de gemeente.

De tweede controverse vond plaats in Ypenburg, een Vinex-wijk in Den Haag. Een informeel buurtcentrum, de Cockpit, moest gesloten worden om plaats te maken voor een professioneel buurtcentrum. De initiatiefnemers van de Cockpit kwamen in opstand en het liep uit in een tien jaar durende strijd tussen welzijnswerkers, gemeente, politie, en bewoners, die zelfs tot gewelddadige confrontaties leidde.

De derde kwestie was een latent conflict in de wijk Zuilen in Utrecht. Daar was een constant gevoel van ongenoegen en onveiligheid, maar de precieze oorzaak was niet duidelijk. De veiligheidsmaatregelen van de overheid botsten met informele initiatieven van bewoners, waardoor de spanningen tussen gemeente en burgers groeiden.’

Je hebt je gefocust op de kritieke momenten waarop conflicten een wending nemen. Wat gebeurde er in Ypenburg waardoor het zo uit de hand liep?

‘Toen de Vinex-wijk in aanbouw was, woonde er al een groep mensen die oorspronkelijk uit de Schilderswijk kwamen. Hun kinderen liepen in de nieuwe wijk zonder (sociaal) toezicht rond, dus ze zetten een buurthuis annex kinderopvang op in een keet op een stuk brakke grond. Toen Ypenburg klaar was en door Den Haag werd geannexeerd, moest er van de gemeente een professionele welzijnsorganisatie in de buurt komen. De vraag was eigenlijk of de Cockpitgroep een ruimte kon krijgen in dat grote nieuwe gebouw. De Cockpit was op zich een heel functioneel buurtcentrum, maar de bewoners dronken er ook en organiseerden activiteiten waarvan het professionele welzijn vond dat het niet pedagogisch verantwoord waren, zoals bingo en kaartavonden. Je kan je afvragen hoe slecht dat is, maar er werd besloten om hen niet zelfstandig een ruimte te laten bestieren.

De Cockpit moest sluiten en de organisatoren mochten vrijwilligers worden in het nieuwe centrum. Daar begon de heibel. Ze mochten niet meer hun eigen activiteiten organiseren, en moesten werken volgens professionele regels. Het zorgde voor kleine dramaatjes. In hun ogen werden zij gediscrimineerd door hun achtergrond uit de Schilderswijk, ze raakten hun maatschappelijk rol kwijt. Dit zorgde voor veel spanningen in de alledaagse gang van zaken in het nieuwe centrum. Er hoefde maar dit te gebeuren en het pruttelende vuur werd ontstoken. En dat gebeurde dan ook. Het nieuwe centrum werd meerdere malen door jongeren gesloopt en zelfs een keer bezet door de vrijwilligers. Dat zijn acties die misschien niet kunnen, maar wel een verhaal vertellen, een verhaal dat de professionals en de gemeente lange tijd niet onder ogen wilden zien.’

Is dit een klassiek voorbeeld van hoe een overheid een burgerinitiatief kapot maakt door het algemeen en toegankelijk voor iedereen te maken?

‘In mijn ogen wel ja. Kijk, ik denk dat het goed is dat een overheid probeert verantwoordelijkheid te nemen voor het algemeen belang. Maar wat mijn proefschrift heel goed laat zien is dat soms het informele, het kleine, ook aandacht vraagt. De consequenties van het besluit om het allemaal te professionaliseren heeft vergaande gevolgen. Tot een paar jaar geleden zijn er in Ypenburg relletjes geweest. Je kan niet zomaar zeggen dat die veroorzaakt werden door het verdwijnen van de Cockpit tien jaar geleden, maar je ziet dat het ongenoegen dat is ontstaan door het weghalen van het zelfgeorganiseerde buurtcentrum doorspeelt en het vertrouwen in de overheid beschadigt. Het zaadje voor woede ten opzichte van welzijnswerkers en de gemeente is daar gelegd. Dat heeft nog een hele lange nasleep gehad van mensen die boos waren en vanuit die woede ook toelieten dat hun jongeren veel agressiever optraden tegen politie of gemeente.’

Je spreekt met veel begrip en compassie over burgers. Hoe gaan gemeenten met dit soort conflicten om?

‘Over het algemeen denk ik dat het heel eng is voor beleidsmakers, die natuurlijk vanuit hun hele rationele managerial logica denken, om echt in interactie te gaan met mensen die boos zijn, emotioneel, of verdrietig. Ik heb veel onhandige interacties tussen professionals en bewoners geobserveerd, en het is juist in die kleine interacties waar het conflict verder escaleert. De neiging is vaak om het conflict in toom te houden, om het een beetje in bedwang te houden door er bijvoorbeeld regels voor te verzinnen. Of om acties van bewoners, zoals een bezetting van een buurtcentrum of kleine demonstraties en informele acties, te negeren.’

Is dat verkeerd dan?

‘In sommige gevallen niet. Maar soms is er meer nodig. Dan moet je juist gebruik maken van de energie die los komt. Vaak wordt er gezegd: “dit is niet voor het algemeen belang” of: “sorry mevrouw maar als u uw woordje kwijt wil, kunt u dat in een inspraakbrief aan ons laten weten”. Ik denk dat mensen, en zeker mensen die normaal niet aan participatieprocessen deelnemen, behoefte hebben aan interactie. Door het contact direct aan te gaan, kun je die woede gebruiken om de discussie te voeren met een bewoner. Neem bijvoorbeeld Mitch Henriquez, die komt te overlijden door een politiehandeling. Dat incident triggert heel veel emoties die kennelijk al die tijd onder de oppervlakte bleven. Het incident gaf aanleiding om te gaan rellen, maar achter die relletjes schuilt een verhaal. Geweld is natuurlijk nooit een goede manier om je verhaal te delen, maar dat wil niet zeggen dat het niet een verhaal is. Dus naast dat we met z’n allen die rellen afkeuren, moeten we ook luisteren naar het verhaal. Kunnen we zulke momenten van conflict gebruiken als een handvat om onderliggende frustraties zichtbaar te maken, te duiden, emoties te delen, en een echt gesprek aan te gaan met mensen die klaarblijkelijk de eigenaar zijn van een probleem? Vaak stopt het bij wachten tot de gemoederen gesust zijn, totdat er weer iets gebeurd, dat is zonde.’

Maar stel dat de gemeente gaat praten met die jongeren en het verhaal van discriminatie krijgt te horen. Hoe kan de gemeente een oplossing bieden voor zo’n groot vraagstuk?

‘In eerste instantie denk ik dat heel veel van die oplossing zit in erkenning geven aan het feit dat die emoties legitiem zijn. Je hoeft niet je eigen verhaal of de legitimiteit van jouw eigen ervaring los te laten om erkenning te geven aan het verhaal van de ander. Zo zwart-wit is het niet. Kijk, ik kan een bewoner van Nederland zijn en zelf nooit racisme hebben ervaren, en tegelijkertijd wel erkenning geven aan iemand die gelooft dat Nederland een racistisch land is. Dat kan allemaal naast elkaar. En dat kan de gemeente ook.’

Bij het luisteren naar protest of conflict zoekt de overheid vaak naar een soort leider van de groep. De eerste vraag die ze dan stellen is, wie vertegenwoordigen jullie eigenlijk?

‘Precies. En ik zou zeggen, laat die vraag eens even lekker los. Natuurlijk is representatie belangrijk, maar in conflictsituaties is ook het verhaal van een kleine groep, die misschien niet even representatief is voor iedereen, belangrijk. Want ook die mensen zijn belangrijk genoeg om onderdeel uit te maken van een discussie. Het zou juist heel democratisch zijn om die mensen, die normaal niet worden gehoord omdat ze niet volgens het repertoire spreken, juist ruimte te geven van zich te laten horen. Bovendien, in conflictsituaties spreken mensen vaak hun ideeën uit door hun handelingen, niet door tekst. Dus dan kun je als overheid zoeken naar die makkelijk aan te spreken leider, maar je kunt ook je repertoire van wat je begrijpt als politiek handelen verbreden en goed kijken.’

Wat het niet altijd makkelijk maakt voor een gemeente is dat de burgerinitiatiefnemers soms zo ondoordacht opereren. Neem bijvoorbeeld de zus van de tasjesdief in Amsterdam Oost die zegt dat haar broer zo’n goede jongen was, terwijl hij al eerder heeft vastgezeten. Dan wordt het toch moeilijk om haar verhaal serieus te nemen?

‘Daar ben ik het niet mee eens. Je kan niet verwachten van die zus dat zij op dat moment een heel rationeel verhaal houdt en toegeeft dat die jongen inderdaad een tasje had gestolen en zijn dood misschien inderdaad een actie-reactie was. Net zo goed als dat je niet kunt verwachten dat burgers die regelen dat er voor hun buurvrouwtje iedere dag boodschapjes worden gehaald ook nog eens allerlei organisatorische overzichten maken en een taal gebruiken die de bureaucraat of de ambtenaar verwacht. Dat is dan ook nog geen reden om al die burgerinitiatieven en al die verhalen die op een informele manier worden gedeeld zomaar aan de kant te schuiven. Ik zou van mensen die voor de overheid werken juist een beetje meer liefde verwachten voor dat soort “knulligheden”.’

Wat is je advies voor de burgers in dit soort conflicten?

‘Hetzelfde advies dat ik aan overheden geef. Ook zij kunnen beter leren luisteren naar wat nodig is, en leren om beter te kijken en luisteren naar het repertoire van de gemeente en naar de dilemma’s van ambtenaren. Het verhaal achter het verhaal van die wijkagent of sociaal werker waar ze vaak zo boos op zijn. Net als gemeenten kunnen ook burgers reflecteren op momenten waarop dingen goed gaan en momenten waarop dingen fout gaan, kritieke momenten. Om vervolgens te kijken naar de rol die ze er zelf in hebben, hoe ze er op gereageerd hebben. Maar ik zou burgers daarnaast adviseren om gewoon door te blijven gaan zoals ze bezig zijn. Voor hen is het niet hun baan. Voor hen is het gewoon hobby of vrijwilligerswerk. Dat geeft ze het recht om het te blijven organiseren op de manier waarop zij het willen doen. En als er niet naar hen geluisterd wordt, moeten ze zich blijven organiseren en protesteren. Juist in die lokale controverses wordt onze democratie getest.’

Nanke Verloo is politiek antropoloog en columnist van socialevraagstukken.nl. Deze zomer promoveerde ze bij Maarten Hajer met haar proefschrift Negotiating Urban Conflict. Conflicts as opportunity for urban democracy. Op haar blog Small Stories, Large Issues laat ze zien hoe grote sociale vraagstukken tastbaar en inzichtelijk worden door kleine verhalen van het alledaagse leven in de stad. Momenteel werkt ze als docent ‘conflict studies’ en post doctoraal onderzoeker voor het Public Mediation Program aan de Universiteit van Amsterdam.

 

Sterre ten Houte de Lange en Marcel Ham zijn redacteur en hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

Dit interview verschijnt binnenkort in het nieuwe Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.