INTERVIEW Nieuwe armoede: het optimisme én de scepsis van Godfried Engbersen

De harde kern van armen wordt niet bereikt, stelt Nederlands ‘armoedeprofessor’ Godfried Engbersen van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Tegelijkertijd dienen zich nieuwe risicogroepen aan. Hoe iedereen op maat te bedienen? ‘Ik pleit voor een smart state die weet waar steun in de rug nodig is én die weet wat je aan burgers zelf kunt overlaten.’

Al bijna drie decennia houdt u zich als socioloog bezig met het fenomeen armoede. Zijn er in die periode belangrijke veranderingen waarneembaar?
‘Je hoort wel eens gekscherend spreken van het Columbus-complex: eens in de tien à twintig jaar wordt in de politiek de armoede herontdekt. Dat heeft alles te maken met economische ontwikkelingen. Dus ook nu krijgen we weer een armoededebat, zoals na de Tweede Wereldoorlog, in de jaren tachtig en de periode-Melkert. Maar… er is wel degelijk iets veranderd. Columbus is als het ware de omgekeerde weg gegaan: het Amerikaanse gezicht van armoede is de oceaan overgestoken. De working poor had je hier niet. Nu wel, in heel West-Europa. Dat is fascinerend.’

De middenklasse dreigt de komende jaren weg te zakken in de samenleving, zei oud-SCP-directeur Paul Schnabel. Ziet u dat gevaar ook?
‘Zoom je in op de working poor van Nederland, dan blijken het nog wel steeds vooral de lager geschoolden te zijn. Maar ik denk dat inderdaad ook een deel van de middengroepen ertoe gaat behoren. Wellicht ontstaat er gaandeweg een nieuwe onderlaag in de middenklasse. Je ziet het nu al gebeuren. Mensen van wie je dacht: die hebben alle zekerheid − die verliezen hun baan terwijl ze een duur huis hebben, en opgroeiende kinderen. Die maken een forse val. De vraag is alleen: hoe hard gaat het uiteindelijk worden? Want in de middenklasse kent men wél een behoorlijk probleemoplossend vermogen. Ik verwacht dat een flink deel van die nieuwe werkende armen er redelijk snel weer uit weet te komen. Dat hebben we een tijd geleden in Duitsland ook gezien.’

‘Het woord “armoede” moet je reserveren voor mensen die duurzaam aan de onderkant zitten, die structureel niet in staat zijn te kopen of te doen wat gangbaar is in de samenleving. Deze groep bestaat ook in ons land. En door die bedreigde middengroepen te groot te maken, verlies je het zicht op de kleine harde kern. En die kern wordt sowieso onvoldoende bereikt.’

Faalt het armoedebeleid als het om de zogeheten granieten kern gaat?
‘Ja. We slagen er niet in om de meest kwetsbare groepen naar behoren te bereiken. Het beleid is te anoniem, te bureaucratisch. De uitvoeringsinstellingen hebben geen gezicht voor hun cliënten. Tegelijkertijd missen ze zelf het zicht op de leefwereld van mensen, waardoor ze hen niet adequaat kunnen helpen. En het huidige “achter de voordeur”-beleid is vaak te agressief en te onbeholpen. Er is alleen met algemene maatregelen iets bereikt, zoals fiscale voordelen voor ouderen en kwijtschelding. De goede ideologie en intenties zijn er wel, maar er is een groot verschil tussen de formulering en de uitvoering van beleid.’

Hoe is die kloof tussen beleid en praktijk te verklaren?
‘Kijk, de Nederlandse verzorgingsstaat is “te klein” voor de grote problemen van deze tijd, zoals de aanpak van de economische crisis en het milieu. Maar hij is vaak weer “te groot” voor een effectieve hulpverlening aan kwetsbare groepen. Veel uitvoeringsinstellingen zijn te weinig innovatief en staan met de rug naar burgers. Ook zien we dat er een ingebouwde tendens is om vooral klanten te helpen die sterk lijken op de middenklassen-hulpverleners. Maar: de decentralisatie van het bijstandsbeleid en het armoedebeleid is wel een belangrijk beleidsdoel geweest. Al zien we nu dat het lokale bestuur overbelast dreigt te raken, en dat er te weinig middelen zijn nu er een serieus armoedeprobleem aankomt.’

Wat voor type verzorgingsstaat hebben we nodig voor een effectief armoedebeleid?
‘Voor veel aspecten van het leven draagt de overheid de verantwoordelijkheid over aan de burgers en hun sociale verbanden. Daarmee gaan we van een anonieme en abstracte solidariteit – via een grote verzorgingsstaat die kwistig geld kon uitdelen − naar een systeem van meer persoonlijke solidariteit. Daar valt wel iets voor te zeggen, want die abstracte verzorgingsstaat was bijvoorbeeld niet in staat om de echte armen te bereiken. Ook kan het geen kwaad een groter beroep te doen op mensen zelf en hun verantwoordelijkheid, want daarmee haal je het eigen initiatief terug. Maar tegelijkertijd is het natuurlijk gewoon een gelegenheidsargument om te bezuinigen. Bovendien worden nu allerlei taken gedelegeerd aan burgers die dat helemaal niet aankunnen. Zelforganisatie en burgerkracht zijn de nieuwe mantra’s. Maar het vermogen tot zelforganisatie is ongelijk verdeeld. Al het sociologisch onderzoek wijst uit dat middengroepen een veel sterker zelforganiserend vermogen hebben dan de onderkant van de samenleving. Er tekent zich een Mattheüs-effect af. Het letterlijke citaat uit dit evangelie luidt: “Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen.” Daarin komt tot uitdrukking dat bepaalde kwetsbare groepen als het ware dubbel worden gepakt. Zij krijgen minder zorg van de overheid en zijn ook niet in staat om informele zorg te organiseren. Dat geldt in veel mindere mate voor de middenklasse.’

Maar is dat vermogen ook groot genoeg om uit de huidige problemen te komen? Verdienen niet alle groepen die het nodig hebben op z’n minst een zetje vanuit de verzorgingsstaat?
‘Precies. Ik pleit zelf voor een “slimme” verzorgingsstaat. Een smart state, die een aantal kernvoorzieningen handhaaft − huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, sociale zekerheid − en die op andere terreinen, waar dat kán, taken aan burgers en hun verbanden delegeert. Professionals die dichter op de huid van de samenleving zitten, proberen de kwetsbaarste groepen te bereiken, schulden te saneren, te zorgen dat ze aan een baantje komen. Een smart state weet de schaarse middelen die er zijn effectief aan te wenden, weet welke burgers en verbanden op welke wijze een soort steuntje in de rug nodig hebben, en hoe dat zetje eruit moet zien. Des te belangrijker nu er nieuwe risicogroepen ontstaan, die een nieuw soort arrangementen behoeven.’

Frans van der Heijden is zelfstandig publicist en Henk Krijnen is themaredacteur van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken. Dit is een fragment uit het interview met prof. Godfried Engbersen. Het volledige interview is te lezen in het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, zomer 2013.