INTERVIEW Psycholoog Paul Verhaeghe: ‘We worden gelukkiger van groepsvorming’

De Belgische klinisch psycholoog, psychoanalyticus en bestsellerauteur Paul Verhaeghe stelt dat het neoliberalisme de psychosociale gezondheid van mensen niet bepaald ten goede komt. De toekomst van de wereld ziet er in zijn analyse evenmin rooskleurig uit. Is Verhaeghe een sombermans en een onheilsprofeet? En is er nog hoop op een zinvol bestaan?

Een zwaar gesprek over de toestand van de wereld en haar toekomst – waar kun je dat beter voeren dan op een Brussels terras? De vrijwel ideale omstandigheden stemmen gesprekspartner Paul Verhaeghe niet minder kritisch.

Hij is en blijft de uitgesproken criticus van het neoliberalisme, zoals hij onder meer duidelijk maakt in zijn vorig jaar verschenen boek Identiteit. Het neoliberalisme is volgens Verhaeghe een ideologie die ertoe leidt dat de wereld ten onder gaat aan uitputting van grondstoffen en vervuiling. Een systeem bovendien dat egoïsme bevordert en elke zin aan het bestaan onttrekt.

In uw boek Identiteit zegt u dat het neoliberalisme mensen uitsluit. Een groeiend aantal mensen raakt daardoor in een depressie. Is neoliberalisme dus synoniem voor een zinledig bestaan?

‘Op mijn spreekuur komen nogal wat mensen die door de neoliberale samenleving aan de kant zijn geschoven omdat ze “oud” of “improductief” zijn. Uitsluiting is niet alleen funest voor de eigenwaarde van mensen, maar staat ook haaks op het gegeven dat ze elkaar nodig hebben om tot zingeving te komen. Hiermee wil ik niet beweren dat het neoliberalisme geen zingevend perspectief zou bieden. Elke ideologie doet dat, alleen leidt het neoliberale accent op individu en uiterlijkheid er wel toe dat zingeving wordt geïndividualiseerd en wordt afgemeten aan iemands financiële en materiële succes.’

‘Zingeving is volgens mij per definitie een collectief gebeuren – je hebt er ten minste drie mensen voor nodig – en heeft primair met intrinsieke normen en waarden te maken. Bioloog en primatoloog Frans de Waal heeft onlangs met veel overtuiging aangetoond dat de mens een sociaal dier is en dat een aantal van onze intrinsieke normen en waarden, die ik verbind met zingeving, teruggaan op biologische aspecten.’

Uit onderzoek van onder meer het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat Nederlanders – kennelijk in tegenstelling tot veel van hun Belgische buren – zich behoorlijk gelukkig voelen onder het neoliberalisme.

‘Er is een aantal argumenten om de resultaten van dit onderzoek te relativeren. Ten eerste kun je geluk op heel veel verschillende manieren definiëren, dus de vraag is dan: wat hebben de onderzoekers precies onderzocht? Ten tweede bestaat dit soort onderzoeken vaak uit vragenlijsten. Uit de psychologie weten we dat dit de minst betrouwbare onderzoeksvorm is, aangezien mensen vooral sociaal wenselijke antwoorden geven. Ten derde bestaan onderzoeken naar geluk veelal uit steekproeven waarvan de resultaten soms al te gemakkelijk worden veralgemeniseerd. En ten slotte moet je de antwoorden van de respondenten plaatsen binnen een tijdsgewricht waarin iedereen wordt verondersteld happy te zijn.’

‘Of we werkelijk gelukkig zijn, kan alleen degelijk sociologisch onderzoek naar psychosociale gezondheidsindicatoren, zoals het aantal suïcides en het gebruik van psychofarmaca in een land, uitwijzen. Over die kwantificeerbare indicatoren zijn in de EU jarenlang cijfers verzameld. Een vergelijking van die data laat zien dat de inwoner in het ene EU-land “gelukkiger” is dan de inwoner van het andere EU-land. Geluk is in die vergelijking geoperationaliseerd als het antwoord op de vraag of iemand zijn kinderen in het land van vestiging wil grootbrengen. De uitkomsten van de vergelijking leveren een beeld op waarbij Groot-Brittannië, met zijn grote ongelijkheid, aan het ene uiterste staat en Finland, met zijn sterke mate van gelijkheid, aan het andere eind. In dat kader zijn de studies van de epidemiologen Richard Wilkinson en Kate Pickett relevant: op basis van hun bevindingen concluderen zij dat de inkomensverdeling in een land grote invloed heeft op de psychosociale gezondheid van zijn bewoners. Neoliberalisme staat voor mij gelijk aan toenemende inkomensongelijkheid en daarmee dus ook aan een slechter wordende psychosociale gezondheid.’

Neoliberalisme heeft dus scherpe kantjes en leidt tot marginalisering van groepen mensen. Tegelijkertijd moet je toch constateren dat er een grote groep mensen is die er in termen van autonomie en materiële voorspoed profijt van heeft. Als wij in onze omgeving kijken, zien we mensen die het goed voor elkaar hebben, ondanks de crisis. Dus misschien is het neoliberalisme zo beroerd nog niet?

‘Jullie maken een een klassieke fout: de eigen situatie wordt aangehaald als voorbeeld van een bredere ontwikkeling. Als ik dat zou doen, dan zou ik ervan overtuigd zijn dat iedereen ecologisch denkt. Het moge duidelijk zijn dat dat niet zo is.’

Hebt u als psychotherapeut, door de mensen die bij u op de bank liggen, wellicht een ander beeld van mens en maatschappij dan wij?

‘Voor een deel spelen mijn ervaringen als psychotherapeut zeker een rol, maar ze zijn niet van doorslaggevend belang voor mijn mens- en wereldbeeld. Veel zwaarder wegen de resultaten van een grootschalig onderzoek dat ik samen met anderen in 2000 heb gedaan naar mensen met een depressie. We maakten voor dat onderzoek gebruik van het semi-gestructureerde interview. Dat betekent dat de mensen hun verhaal konden vertellen en dat we niet met scorelijsten werkten. Onze belangrijkste bevinding toen was dat de oorzaak van depressie in een significant aantal gevallen aan de arbeidsomstandigheden lag. We hadden weliswaar verwacht dat die een rol zouden spelen, maar niet dat ze zo’n grote invloed zouden hebben.’

Nog niet zo lang geleden bepaalde de kerk of de politieke overtuiging iemands identiteit. Mensen raakten daar toen – voor zover wij weten – niet en masse depressief van. Waarom gebeurt dat nu wel?

‘Het neoliberalisme maakt ziek omdat het geen rekening houdt met het menselijk verlangen naar groepsvorming en samenwerken, en het vooral individualisme bevordert. Uitgaande van de premisse dat de mens eerst en vooral een groepsdier is, stel ik dat het neoliberalisme mensen depressief maakt omdat het voorbijgaat aan dat biologische gegeven.’

‘Een andere reden waarom mensen nu eerder en vaker depressief worden, heeft te maken met extrinsieke, nauw aan het neoliberalisme verbonden factoren, zoals attractiviteit, materialisme en snelle veranderlijkheid. Voorheen was en bleef je katholiek, protestant of socialist; nu staat je identiteit veel minder en veel minder lang vast. Dat heeft voordelen, en ik zou er zeker niet voor willen pleiten om terug te gaan naar de jaren vijftig, maar dat je identiteit gekoppeld wordt aan de jaargang van je iPhone of aan het merk van je T-shirt is op zijn minst twijfelachtig te noemen.’

Uit uw publicaties proeven we een zeker determinisme: het economische vertoog is ongeveer het enige wat er echt toe doet.

‘Een vertoog is deterministisch als het domineert, zoals Michel Foucault heeft omschreven. Dat wil zeggen dat de begrippen en redeneringen van een denkkader ook en vaak gebruikt worden in andere velden en vakgebieden. Het kost weinig moeite om te zien dat het huidige politieke en maatschappelijke vocabulaire is doordrenkt van economische termen en begrippen. Sterker nog: het neoliberalisme heeft de plaats van het katholicisme van vroeger overgenomen. Het is als ideologisch systeem nadrukkelijk aanwezig; het heeft eenzelfde, alomvattende maatschappelijke impact en bepaalt hoe de ideale mens eruitziet. Dat is, moreel gesproken, vooral zorgwekkend omdat het op een bedekte manier gebeurt. Als een moslimideoloog zijn mening ventileert dan weet je: hij spreekt vanuit zijn ideologie; dat weet je echter niet als je met een neoliberale ideoloog te maken hebt. Hij baseert zich op “neutrale en wetenschappelijk gefundeerde feiten”, waardoor het uitermate lastig is om een debat met hem aan te gaan. Over “vaststaande feiten” discussieer je ten slotte niet.’

Is het daarom ook moeilijk om een ideologisch alternatief voor het neoliberalisme te formuleren?

‘Nee, want West-Europa kan bogen op een klassieke ideologie van humanitaire normen en waarden. De eerste vereiste voor een alternatieve ideeënleer is dat het solidariteit en zorg voor de kwetsbaren opnieuw inhoud geeft. Ik ben overigens niet van mening dat er zoiets als een “juiste” ideologie bestaat. Wel meen ik dat wanneer een ideeënleer dominant wordt, het een karikatuur van zichzelf wordt.

Het neoliberalisme stond oorspronkelijk voor bevrijding: het maakte een einde aan het enge groepsdenken en conformisme van de vorige eeuw en gaf de aanzet voor een samenleving waarin de autonomie van het individu wordt gerespecteerd. Ook de introductie van new public management, evidence based werken en het nieuwe leren kunnen op het conto van het neoliberalisme worden geschreven. Daar is op zich weinig op aan te merken, maar dat wordt anders als je kijkt naar de uitvoering. Kijk bijvoorbeeld naar de manier waarop het huidige neoliberalisme omgaat met de resultaten van evidence based onderzoek. Dit type onderzoek omvat altijd een beperkte steekproef onder bepaalde omstandigheden waarvan de aldus verkregen resultaten worden gegeneraliseerd. Wanneer een protocol in de psychologie, dat gebaseerd is op evidence based onderzoek uit de Verenigde Staten, zonder meer wordt toegepast in Gent of Amsterdam, dan is de kans echter heel groot dat het niet werkt: de modale Gentenaar is geen modale New Yorker.’

Is het nieuwe leren dan niet bij uitstek een smakelijke vrucht van dat in uw ogen vermaledijde neoliberalisme?

‘Dat kun je inderdaad zo zeggen. Ik heb nog leren schrijven met lei en griffel, mijn kleinkinderen doen dat straks op een iPad en zij zullen – dankzij de nieuwe media – ook een veel ruimer wereldbeeld krijgen dan ik toen. Maar dat is de discussie niet; die zou moeten gaan over de vraag of we jongeren een bildung moeten aanbieden of dat we onderwijs, zoals nu gebeurt onder het neoliberalisme, primair zien als dienstig aan de markteconomie. Klassiek vindt onderwijs plaats binnen een interpersoonlijke verhouding. Jullie, en ik ook, hebben een of wellicht een paar docenten gehad die het verschil maakten, die voor ons heel belangrijk waren. Dat had te maken met die leerkracht en met de manier waarop hij zich tot ons persoonlijk en tot de klas verhield. Dat kan je nooit vervangen door techniek.’

Onderwijs associëren wij met verheffing, met een meritocratie die dat mogelijk maakt. Bij u is meritocratie niet meer dan een schaamlapje voor het neoliberalisme.

‘Tot voor kort bestonden er twee vormen van meritocratie. De eerste vorm staat aan de overkant van de oceaan beter bekend als The American Dream en sluit aan bij het idee van de negatieve vrijheid: het individu mogen geen belemmeringen opgelegd worden door anderen en zeker niet door de overheid. De tweede variant is de onderwijsmeritocratie van West-Europa na de Tweede Wereldoorlog. Deze meritocratie gaf alle kinderen, ongeacht rang of stand, de kans om te leren en zich verder te ontwikkelen. Wat je nu ziet gebeuren, is dat onder het neoliberalisme de twee meritocratische varianten met elkaar versmelten, in die mate dat een intellectuele verdienste alleen nog op economische waarde wordt geschat. Die versmelting heb ik een neoliberale meritocratie genoemd en daarover ben ik inderdaad zeer kritisch, omdat ze het idee dat iedereen met gelijke kansen start tot een illusie maakt en bovendien een elite installeert die haar positie angstvallig afschermt tegen anderen.’

Wat is daar nieuw aan?

‘Prestatiegerichtheid, concurrentie en het afweren daarvan zijn niet nieuw. Toen ik op de middelbare school zat, moesten we ook heel hard werken. Het grote verschil bestaat daaruit dat we binnen het katholieke onderwijssysteem, waarbinnen ik ben onderwezen, voortdurend te horen kregen dat we straks tot de elite zouden gaan behoren en dat we de maatschappij moesten gaan dienen. Het is weliswaar niet echt gelukt om uit onze groep ook maar één pastoor of bisschop te maken, maar het gaat om de mentaliteit die ons werd bijgebracht: wij moesten winnen, maar niet alleen ten faveure van onszelf. Nu klinkt dat, op het neoliberale toneel, hypocriet.’

Tegenover de neoliberale ideologie plaatst u solidariteit en zorg voor de al dan niet kwetsbare naasten. Welke rol ziet u daarbij weggelegd voor de overheid? 

‘Ik vind dat we moeten uitgaan van ongelijkheid als gegeven. Het streven van het nieuwe, grote verhaal zou gericht moeten zijn op een democratische beperking van die ongelijkheid. De huidige politieke organisaties hebben de maatschappelijke ongelijkheid alleen maar doen toenemen. Het politieke bestel is verworden tot uitvoerder van een economische agenda. De verandering en het nieuwe verhaal zullen dan ook van onderop komen. Van mensen die zich
gezamenlijk, los van de politiek, organiseren. Denk daarbij aan zzp’ers die gezamenlijk hun ziektekostenverzekering organiseren of buurtbewoners die in hun eigen energie voorzien. Dit soort initiatieven krijgt weinig tot geen officiële erkenning van de overheid. Het mooie daarvan is dat dit een argument is voor het klassieke liberalisme: burgers die het voortouw nemen tegen de staat in. Paradoxaler kan het haast niet: een liberaal initiatief tegen het neoliberalisme.’

Jan van Dam is freelance journalist. Marcel Ham is hoofdredacteur van het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, waarin dit interview ook verscheen.

 

 

Over Paul Verhaeghe:

Paul Verhaeghe (1955) is hoogleraar klinische psychologie en psychoanalyse aan de Universiteit van Gent. Hij was voorheen werkzaam als klinisch psycholoog en psychotherapeut in het Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg (CGZ) in Sint-Niklaas, en bij de Bijzondere Jeugdzorg in Eeklo.
In 1998 werd Verhaeghe bekend met de publicatie Liefde in tijden van eenzaamheid, een psychoanalytische lezing van de postmoderne man-vrouwverhouding. Vanaf begin deze eeuw richtte Verhaeghe zich op de explosieve groei van het aantal mentale stoornissen, de dominantie van een psychodiagnostiek gebaseerd op labels (DSM) en het verband met maatschappelijke veranderingen. Op grond van onderzoek met zijn vakgroep naar burn-out en depressie ging zijn aandacht steeds meer uit naar de gecombineerde effecten van maatschappelijke veranderingen en arbeidsorganisatie.

In 2012 verscheen het boek Identiteit – waarvan inmiddels 32.000 exemplaren zijn verkocht – waarin Verhaeghe onder meer betoogt dat onze psychologische identiteit een constructie is boven op een evolutionair gegronde onderbouw. Hij noemt de huidige maatschappij neoliberaal, en dat gaat in tegen de sociale aard van de mens.