Jongeren en opvoeders met problemen kunnen een beroep doen op hulp van de eerste- en tweedelijnsjeugdzorg. Uit recent onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau onder 25.000 Nederlandse gezinnen blijkt dat 19 procent dat ook daadwerkelijk doet. De meesten doen een beroep op de eerstelijnszorg, de algemeen toegankelijke zorg waar iedereen in beginsel terecht kan, zoals het Centrum voor Jeugd en Gezin en de jeugdgezondheidszorg. Ruim 7 procent van de gezinnen maakt gebruik van de tweedelijnsjeugdzorg, omdat de eerstelijnszorg niet passend of toereikend is gebleken. De tweedelijn bestaat onder meer uit provinciaal gefinancierde jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen en zorg voor jeugd met een lichte verstandelijke beperking.
Een opmerkelijk resultaat uit ons onderzoek is dat van de gezinnen die ernstige kind- en opvoedproblemen ervaren ruim de helft géén gebruik maakt van tweedelijns jeugdzorgvoorzieningen en dat 3 procent van de gezinnen die deze problemen niet ervaren, er juist wél gebruik van maakt. De vraag dringt zich op of jeugdzorg wel de juiste jeugdigen bereikt?
Jeugdzorg Nederland had niet anders verwacht
In een reactie op deze bevinding stelde Jeugdzorg Nederland geen andere uitkomst te hebben verwacht: ‘De vragenlijst is namelijk gebaseerd op de beleving van ouders, en de doelgroep van de tweedelijnszorg kan vanwege de aard van haar problemen (problematiek bij het opvoeden of opgroeien, psychiatrische problematiek of lichte verstandelijke beperking) de eigen problemen vaak niet goed inschatten.’
Dat ouders de problemen soms mogelijk verkeerd inschatten, wordt ook in het rapport genoemd als factor, maar dit kan nooit de hele verklaring zijn. Eerder onderzoek heeft al aangetoond dat er verschillen van inzicht kunnen zijn tussen professionals en ouders bij de inschatting van problemen bij kinderen (vgl. Zeijl e.a. 2005). Maar daarmee is niet gezegd dat ouders geen zicht zouden hebben op wat er goed en minder goed gaat in de ontwikkeling en opvoeding van hun kind. Ouders zijn het best geïnformeerd over hun eigen kinderen en daarmee een belangrijke bron van informatie.
Over de suggestie van Jeugdzorg Nederland dat wij de beleving van problemen hebben onderzocht, kunnen we kort zijn: het gaat in ons onderzoek wel degelijk om de concrete gedragingen van het kind. Daarbij zijn gevalideerde vragenlijsten gebruikt die – ook binnen de jeugdzorg zelf – goede diensten hebben bewezen bij het signaleren van psychische problemen (Goedhart e.a. 2003; Vogels e.a. 2005). En ja, sommige ouders hebben een beperkt inzicht in het gedrag van hun kind of ontkennen problemen simpelweg, bijvoorbeeld wanneer zij last hebben van persoonlijkheids- of verslavingsproblematiek of over beperkte verstandelijke vermogens beschikken. In deze gevallen zijn er instanties als de Kinderbescherming die ervoor kunnen zorgen dat ouders en hun kinderen in de jeugdzorg terechtkomen.
Of er verder groepen zijn die ten onrechte géén gebruik van jeugdzorg maken of er ten onrechte wél gebruik van maken, is moeilijk te zeggen. Het kan zijn dat gezinnen die al eerder bekend waren bij jeugdzorginstellingen vaker in de jeugdzorg terecht komen dan gezinnen die niet in de molen zaten, terwijl de problemen van de laatstgenoemde wellicht erger zijn. Dat sommige gezinnen weinig problemen ervaren, maar toch tweedelijns jeugdzorg gebruiken, kan komen door de positieve effecten van die zorg. Een aanwijzing hiervoor is dat gezinnen die wel een indicatie hebben, maar nog wachten op zorg meer problemen rapporteren dan gezinnen die al gebruik maken van die zorg. Een groot deel (bijna 80 procent) van de ouders die veel problemen ervaart, maar desondanks geen gebruik maakt van geïndiceerde jeugdzorg blijkt wel te hebben gesproken met instanties of professionals die doorverwijzen naar tweedelijns zorgvoorzieningen. Mogelijk is een aantal van deze gezinnen ten onrechte een indicatie onthouden.
Meer aandacht nodig voor niet-westerse gezinnen
Een groep die extra aandacht behoeft zijn niet-westerse migrantengezinnen, zij hebben een kleinere kans om in de tweedelijns jeugdzorg terecht te komen. Ook wanneer zij veel problemen rapporteren, blijven ze relatief vaak buiten beeld. Deels komt dit door andere opvattingen over het ontstaan en oplossen van problemen. Soms weten zij niet bij wie ze terecht kunnen voor hulp of hebben ze het idee geen recht op zorg te hebben. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat ook drempels zoals schaamte, ingewikkelde procedures en andere verwachtingen over hulpverleners het gebruik voor migrantenouders kunnen belemmeren (Van den Broek e.a. 2010). Deze drempels zouden weggenomen dan wel verlaagd moeten worden, zodat migrantengezinnen meer gebruik kunnen maken van jeugdzorg.
Al met al blijft het de vraag of de gezinnen met de meeste problemen ook altijd de gezinnen zijn die gebruikmaken van de zwaarste vormen van jeugdzorg. Wanneer we uitgaan van de rapportages van ouders is dit in ieder geval niet zo.
Jeugdzorgorganisaties stellen vaak dat zij het belangrijk vinden vraag- en cliëntgericht te werken. Onze bevindingen doen vermoeden dat hierin nog wel verbeteringen mogelijk zijn.
Simone de Roos is en Sander Bot was als onderzoeker verbonden aan het Sociaal en Cultureel Planbureau. De publicatie ‘Terecht in de jeugdzorg. Voorspellers van kind- en opvoedproblematiek en jeugdzorggebruik’ is gratis te downloaden van de site van het SCP.
Referenties
Broek, A. van den, E. Kleijnen en S. Keuzenkamp (2010). Naar Hollands gebruik? Verschillen in gebruik van hulp bij opvoeding, onderwijs en gezondheid tussen autochtonen en migranten; Verdiepingsstudie Diversiteit in het Jeugdbeleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Goedhart, A., F. Treffers en B. van Widenfelt (2003). Vragen naar psychische problemen bij kinderen en adolescenten. De Strenghts and Difficulties Questionnaire (SDQ). In: Maandblad Geestelijke volksgezondheid, nr. 58, p. 1018-1035.
Vogels, A.G.C., M.R. Crone, F. Hoekstra en S.A. Reijneveld (2005). Drie vragenlijsten voor het opsporen van psychosociale problemen bij kinderen van zeven tot twaalf jaar. Samenvatting. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.
Zeijl, E., M. Crone, K. Wiefferink, S. Keuzenkamp en M. Reijneveld (2005). Kinderen in Nederland. Den Haag/Leiden: Sociaal en Cultureel Planbureau/TNO Kwaliteit van Leven.
Foto: Bas Bogers