Journalistiek volgt wetenschap niet kritisch genoeg

De rol van de media in een kennissamenleving is groot, ze moeten het publiek informeren over de instituties die kennis voortbrengen: de wetenschap. Maar kunnen de media dat wel? En maken ze hun publieke waakhondfunctie voldoende waar?

Een derde van alle Nederlandse universitaire docenten zou slecht lesgeven, schreef een krant vorige week. Onderliggende bron? Veertien interviews met docenten. Ander voorbeeld: ‘Knakworstjes zijn ongezonder dan asbest’, kopte Hart van Nederland een tijdje geleden. Maar dat bericht bleek een behoorlijke misinterpretatie van een meta-studie van de World Health Organization.

Regelmatig zien we inaccurate berichtgeving over de wetenschap. Misschien is dat ook niet zo gek: wetenschap en media hebben zo hun eigen logica. Om een paar clichés te noemen: media zijn dol op boude statements, in de wetenschap houdt men meer van nuance en precisie. Daar waar snelheid belangrijk is voor de journalist, neemt de onderzoeker juist de tijd. Maar dit is zeker niet het hele verhaal.

In onze kennissamenleving is wetenschap enorm belangrijk. De wetenschap beïnvloedt ons leven elke dag via allerlei toepassingen. Ook voedt de wetenschap het overheidsbeleid en is de wetenschap economisch gezien van groot belang. Media, op hun beurt, zijn belangrijk voor de publieke en politieke oordeelsvorming over wetenschap. Verhalen over wetenschap lees je immers op een nieuwssite, in een tijdschrift, zie je op het journaal of hoor je via de radio.

De publieke functies van wetenschapsjournalistiek

In het rapport ‘Wakers van de wetenschap. Over het belang en de functies van wetenschapsjournalistiek’ formuleert het Rathenau Instituut drie belangrijke maatschappelijke functies van de wetenschapsjournalistiek. Daarbij vatten we het begrip ‘wetenschapsjournalistiek’ op als alle journalistiek die zich bezighoudt met resultaten, instituties en processen in de wetenschap. De eerste maatschappelijke functie van de wetenschapsjournalistiek is de vertaling van wetenschappelijke kennis naar berichtgeving voor een algemeen publiek. Daarbij hoort ook het verschaffen van informatie over het wetenschappelijk proces zelf.

De tweede functie is het voeden van het publieke debat met wetenschappelijke inzichten. Journalisten gebruiken wetenschappelijke kennis om sociale, economische en politieke kwesties mee te duiden. De derde functie bestaat uit het kritisch volgen van de wetenschap zelf. Wetenschapsjournalisten zijn alert op mogelijk laakbare praktijken in het wetenschapsbedrijf, zoals belangenverstrengeling bij onderzoek of plagiaat. Daar hoort ook bij dat de ‘wetenschapsjournalistieke waakhond’ kwalitatief goede wetenschap van onzinberichten kan onderscheiden.

Maakt de wetenschapsjournalistiek haar ambities waar?

Het rapport van het Rathenau Instituut laat zien dat zowel de journalistiek als de wetenschap volop in beweging is. Onderzoeksinstellingen hechten steeds meer belang aan het zichtbaar maken van hun kennis. Binnen de journalistiek zorgt digitalisering voor nieuwe spelers, interactieve formats en cross-mediale strategieën. We zien ook een enorme flexibilisering van de journalistieke arbeidsmarkt: veel journalisten – in onze enquête onder wetenschapsjournalisten zelfs een meerderheid – werken op freelance basis. Inhoudelijk gezien verschuiven journalistieke activiteiten van het verschaffen van informatie naar interpretatie en duiding. In het licht van al deze ontwikkelingen, vroegen wij ons bij de start van ons onderzoek af of de wetenschapsjournalistiek zijn maatschappelijke functies nog wel naar behoren kan vervullen.

Goed nieuws

Wat betreft de informerende functie, is er goed nieuws. De kennis van het grote publiek over de wetenschap komt vooral voort uit wetenschapsnieuws en wetenschappelijke weetjes. Maar het Nederlands publiek beschikt, via allerlei media en formats, over een veel gevarieerder journalistiek aanbod. Via interactieve sociale media helpt het publiek mee om eventuele fouten in de verslaggeving actief te corrigeren en voegt het waardevolle informatie aan de berichtgeving toe.

Behalve wetenschapsjournalisten zijn er ook andere partijen die informatie over wetenschap verspreiden. Denk aan individuele onderzoekers, maar ook aan musea en debatcentra. Het is een verworvenheid dat het publiek op deze manieren met wetenschap in aanraking kan komen. Daar staat tegenover dat mediaberichten vaak een beperkt beeld geven van wetenschap. Duits en Pleijter (2016) vinden in hun media-analyse bijvoorbeeld maar weinig berichten die onderzoeksbevindingen afzetten tegen ander onderzoek in hetzelfde vakgebied.

Naast het verschaffen van wetenschapsnieuws brengen traditionele dagbladen ook steeds meer verdiepende en duidende berichten onder de aandacht van een groot publiek. Ook nieuwe mediaorganisaties, zoals de Correspondent, richten zich op verdieping en duiding. Zij experimenteren met alternatieve vormen van journalistiek, zoals bijvoorbeeld slow journalism, of betrokken en constructieve journalistiek[i]. Hierdoor worden wetenschappelijke inzichten vaker ingezet om kwesties in het publiek debat beter te begrijpen. De tweede functie van de journalistiek – het voeden van het debat met wetenschappelijke inzichten – krijgt hiermee een impuls.

Onvoldoende aandacht voor feiten checken

De hamvraag is, hoe is het gesteld met de waakhondfunctie van de wetenschapsjournalistiek, de derde publieke functie uit ons rapport?

Vanwege bijvoorbeeld de recente fraudezaken van wetenschappers, de academische hervormingsbeweging Science in Transition en de discussie rondom de maatschappelijke functies van universiteiten, is er meer belangstelling voor wetenschap en zijn instituties. Bovendien gebruiken steeds meer ‘gewone’ journalisten wetenschappelijke kennis voor hun verslaggeving. Daarmee is de groep journalisten en publicisten die zich anno 2016 met ‘wetenschapsjournalistiek’ bezighoudt, groter dan de oorspronkelijke groep van ‘klassieke’ wetenschapsjournalisten. Er zijn dus potentieel meer wakers van de wetenschap dan ooit, en toch blijkt uit ons rapport dat er onvoldoende aandacht is voor het kritisch checken van onderzoek.

Er is een aantal mogelijke verklaringen hiervoor, bijvoorbeeld de snelheid waarmee het nieuws gemaakt moet worden en de wetenschaps-pr zorgt voor kant- en klare, nieuwswaardige persberichten die haastige journalisten verleiden om niet verder te checken.

Voorts kosten onderzoekende vormen van wetenschapsjournalistiek veel tijd en geld en er is maar een beperkt aantal – commercieel gefinancierde – mediaorganisaties dat hierin investeert. Dat freelancers wetenschapscommunicatiewerk vaak met journalistiek werk combineren, kan leiden tot een minder kritische houding ten opzichte van potentiële opdrachtgevers. Daarnaast beschouwen veel gespecialiseerde wetenschapsjournalisten de waakhondfunctie niet als hun opdracht; in onze enquête ziet minder dan de helft van de wetenschapsjournalisten dit als een van hun belangrijkste taken. En ten slotte benaderen algemene journalisten en publicisten de wetenschap te weinig kritisch, vanwege onvoldoende specialistische kennis van het vakgebied en de heersende belangen.

Versterk het kritisch vermogen

Zijn media en wetenschap een mismatch te noemen? Niet per se. Wetenschapsjournalistiek vervult immers twee van zijn belangrijke maatschappelijke functies naar behoren. Dat de waakhondfunctie onder druk staat is wel zorgelijk, vanwege de grote rol die wetenschap speelt in onze samenleving. Kritische wetenschapsjournalistiek is immers een publiek belang. Om die kritische houding te stimuleren, is een grotere inzet van de journalistiek zelf nodig. Nieuwe vormen van journalistiek kunnen tegenwicht bieden aan het gehaaste wetenschapsnieuws.

Maar ook andere organisaties kunnen bijdragen aan het kritisch vermogen van de journalistiek. Denk aan onderzoekers en hun instellingen. Zij kunnen in hun wetenschapscommunicatie meer aandacht geven aan het onderzoeksproces en de gebruikte methodes. Dit voorkomt fouten en misverstanden. Mediabedrijven zouden meer kunnen investeren in slow journalism of andere vormen van wetenschapsjournalistiek. Journalistieke opleidingen zouden hun rol ook moeten oppakken. Onze kennissamenleving vraagt om toekomstig journalistieke talenten die in staat zijn de kritische, publieke waakhondfunctie waar te maken.

Iris Korthagen is onderzoeker bij het Rathenau Instituut, dat voor politici, beleidsmakers en burgers onderzoek doet naar de invloed van wetenschap en technologie op de samenleving.

Noot:

[i] Tijdsintensieve journalistiek (slow journalism): journalisten trekken veel tijd uit voor een onderzoekend journalistiek proces. Die tijd is er, omdat de onderwerpen die zij benaderen niet per se ‘actueel’ zijn, maar omdat zij onderwerpen en ontwikkelingen op relevantie selecteren. In betrokken journalistiek (advocacy journalism) willen journalisten het publiek debat gidsen in een bepaalde richting, die zij bepalen door de beschikbare kennis en gekoesterde waarden. Met constructieve journalistiek (constructive journalism) streven journalisten een positieve benadering van de werkelijkheid na en presenteren ze mogelijke oplossingen.

Foto: Jan Krömer (Flickr Creative Commons)