Kan die slimme lantaarnpaal afluisteren?

In smart cities worden digitale technologieën en grote datastromen gebruikt om de stad aan te sturen. Maar de doorsnee stedeling die zich niet inlaat met hackatons of urban living labs heeft er nog geen weet van, stelt Liesbet van Zoonen in haar Rotterdam Lezing. En de fundamentele vragen worden nog niet gesteld.

Rotterdam wint niet alleen maar prijzen voor voetbal, cocktails en kappers. De stad is meer dan de meest recente versie van ‘hip’ en ‘happening’. Wereldwijd trekt Rotterdam ook de aandacht als zogenoemde ‘smart city’. The Financial Times zette Rotterdam op de allerhoogste Europese plaats voor ‘connectivity’, vanwege de haven, het vliegveld, de kwaliteit van de infrastructuur, de aansluiting met de rest van de wereld en de ICT-infrastructuur. Het blad New Economy riep de stad uit tot een van de twintig wereldsteden van de toekomst vanwege de manier waarop de stad zich wapent tegen klimaatverandering en probeert de haven duurzaam te maken.

Over die ‘smart city’ wil ik het vandaag met u hebben.

Een smart city gebruikt moderne digitale technologieën en grote datastromen om de infrastructuur en de dienstverlening van de stad te monitoren, aan te sturen, en verbeteren. Als je steden dan op die criteria vergelijkt, zie je dat er, met name in Azië, nieuwe steden worden gebouwd die in zijn geheel ‘smart’ zijn opgezet, terwijl oude Europese steden, zoals Rotterdam, vooral veel slimme maar losse projecten in de stad hebben. Mijn favoriete voorbeeld uit Rotterdam is dat steeds meer stoplichten voorzien zijn van warmtesensoren, zodat ze voor fietsers sneller op groen gaan als het regent.

Niet overlaten aan software-ontwikkelaars

Fantastisch toch, zo’n slim fietsverkeerslicht? Moet ik als burger weten hoe dat precies werkt? Ik weet toch ook niet hoe mijn telefoon, auto, televisie of magnetron precies werkt? Ik wil vooral dat die dingen het doen en mijn leven makkelijker of goedkoper of groener of leuker maken. De meeste burgers weten ook niet hoe het riool precies door de stad loopt, hoe het Kralingse Bos wordt onderhouden of wie de luchtkwaliteit in de stad registreert. Waarom zouden burgers en bestuurders zich met dergelijke schijnbaar operationele, technische vraagstukken moeten bemoeien?

Omdat, zoals de Vlaamse smart city-deskundige Pieter Ballon zegt, we moeten vrezen voor een behoorlijk zwartgallige toekomst als we de smart city alleen aan de ingenieurs, technici en software developers van de grote bedrijven overlaten.

Trendwatchers stellen dat de multifunctionele lantaarnpaal de aanjager van de smart city en van Internet of Things wordt. Marktleider Telensa uit het VK voorspelt dat over 10 jaar de slimme lantaarnpalenmarkt een omvang van bijna 57 miljard dollar heeft en dat bijna de helft van de lantaarnpalen dan álles kan: zuinig en dynamisch ledlicht, een wifipunt, beveiligingscamera, buitenreclame, oplaadpunt, sensor voor luchtkwaliteit en temperatuur, luidspreker. In Amsterdam, Eindhoven en Rotterdam experimenteren ze er al mee.

Zou de lantaarnpaal kunnen afluisteren?

Zou de lantaarnpaal kunnen afluisteren? In een hoofdstedelijk park zijn de lantaarns uitgerust met fitnesstrackers die je vooruitgang bijhouden. Wethouder Litjes vindt het een mooi voorbeeld en stelt in zijn Beleidskader Openbare Verlichting voor dat de Amsterdamse gemeenteraad dergelijke nieuwe probeersels toestaat.

Het is al een stap voorwaarts dat de gemeenteraad erover na moet denken. Maar uit reacties blijkt niet dat de burgers en bestuurders in de stad over dit punt diepe gedachten hebben. Stadsdeel Centrum vraagt zich vooral af hoe lang de mogelijke feestverlichting van de slimme lantaarnpaal aanblijft en klaagt dat de binnenstad tegenwoordig teveel op een pretpark lijkt. Een winkeliersvereniging vindt de lantaarnpalen lelijk, en een bewonersorganisatie wil weten wat er nu eigenlijk echt ‘Amsterdams’ is aan het nieuwe verlichtingsplan.

Werkelijk niemand heeft het over de fundamentele vraagstukken die er achter de uitbreiding van ‘lichtmasten met smart city-toepassing’ schuilen: het gaat hier niet meer om simpele operationele beslissingen maar om sociale en politieke ingrepen in de stad. Wie beslist welk lichtscenario aangaat en weer uit mag? Of gaat dat automatisch? Wie richt dan het algoritme in? Moet je zo’n lantaarnpaal voor je deur accepteren? Wat gebeurt er met de camera en wifidata? Kan iedereen die gebruiken? Waarom komt het woord ‘privacy’ niet in het beleidskader voor? Moet er een aparte lantaarnpalenwet komen? Onder welk ministerie gaat die vallen? Zo zijn er legio vragen te stellen over zoiets schijnbaar simpels en a-politieks als een lantaarnpaal.

Ik gebruik het Amsterdamse voorbeeld niet alleen om in het kader van de Rotterdam Lezing het hoofdstedelijke gebrek aan inzicht  te dissen; ik belde een bevriende fractievoorzitter over de lantaarnpalennota en die bekende daar echt geen enkel benul van te hebben.

Genoeg daarvan, ik gebruik dit voorbeeld natuurlijk vooral om te laten zien dat we ons als burgers en bestuurders echt diepgaand met die smart city-ontwikkelingen moeten gaan bemoeien, want voor je het weet heb je zo’n glurende paal voor je slaapkamerraam staan.

Vormen en uitdagingen van burgerparticipatie

In de smart city-nota van de gemeente Rotterdam van 2015 staat al dat gemeente, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties én burgers moeten samenwerken om van dat smart Rotterdam een succes te maken. Het is alleen niet duidelijk wat de stad eigenlijk verwacht van zijn burgers en hoe ze precies moeten meedoen. En wat te doen als burgers het fundamenteel met elkaar oneens zijn?

Dat zijn politieke vragen waar de wetenschap het antwoord niet op kan geven. We kunnen wel laten zien hoe burgerbetrokkenheid tot nu toe in concrete projecten vorm heeft gekregen.

Wat eerst opvalt, is de hoeveelheid verschillende termen die in omloop zijn om burgerbetrokkenheid te benoemen. Achter elke term of praktijk zit een ander idee over de burger verscholen. De ‘quadruple helix’-gedachte posteert burgers vooral als een collectieve partij die aansluit bij de andere collectieve partijen, overheid, zakenleven en kennisinstellingen. Inclusief of value-sensitive design gaat daarentegen over individuele burgers en hun diversiteit wat betreft sekse, etniciteit, klasse, fysieke gesteldheid, leeftijd, enzovoort. Co-creatie en urban living labs zijn in principe niet uitsluitend op hoog-opgeleide, welgestelde en technologisch geavanceerde, jonge burgers gericht, maar trekken die in de praktijk wel aan. Bij hackatons, hackjams en data bootcamps is dat ook vaak expliciet de doelgroep. Keuze-apps zoals het Amerikaanse city-swipe spreken burgers vooral als kiezende consument aan, nieuwe ontwerpen toevoegen of echt meebeslissen is er niet bij.

We zien dat in de meeste vormen van burgerparticipatie vaak de ‘usual suspects’ meedoen: hoog-opgeleid, redelijk welgesteld, technologisch handig, relatief jong, vaak wit en gezond.

Nu betekent deze constatering niet dat we de inbreng van deze ‘usual suspects’ moeten indammen. Integendeel, zonder zo’n actieve, digitaal creatieve groep mensen wordt de stad niet alleen een stuk saaier maar blijft ze ook achter in ontwikkeling.

We moeten ons wel realiseren dat de overgrote meerderheid van de burgers niet aan de smart city meedoet, en sterker nog, er ook geen weet van heeft. Hoe betrekken we die burgers erbij en zorgen we niet alleen dat hun kennis over de digitale, gedataficeerde stad toeneemt, maar ook dat ze kunnen inschatten wanneer ze zich wel moeten of niet hoeven te bemoeien met de inrichting van die slimme stad?

Gedeelde slimme stad

Uiteindelijk blijft de vraag of en hoe je met zulke projecten een breed en divers publiek bereikt, hoe je zorgt dat het beklijft en welk handelingsperspectief voor burgers en bestuurders je er dan aan koppelt. Ik zou twee steentjes willen bijdragen aan dit debat, allebei niet wetenschappelijk, maar ter formulering van een ideaalbeeld.

Ten eerste zou ik graag zien dat Rotterdam als smart city ook een shared city wordt, en dan niet in de perverse vorm die we uit de film The Circle kennen, waar de leidende slogan is: Secrets are Lies, Sharing is Caring, Privacy is Theft.  Een shared smart city, is geen individuele verantwoordelijkheid, maar – in goed Nederlands, SHARED:

  • Sustainable, dat wil zeggen dat er niet alleen losse experimenten worden gedaan, maar dat slimme digitale en data-technologie een permanent onderdeel van infrastructureel en sociaal beleid zijn
  • Harmonious, hetgeen betekent dat die technologie aan gedeelde stedelijke doelen bijdraagt en geen groepen en belangen uitsluit
  • Affective, wat rekening met de gevoelsmatige aversies die mensen tegen data en digitalisering kunnen hebben
  • Relevant, dat wil zeggen dat toepassingen direct ten dienste moeten staan van het publieke belang en de burgers in de stad;
  • Empowering, een waarde die voorschrijft dat dataficering en digitalisering transparant en intervenieerbaar moeten zijn voor de stad en zijn burgers;
  • Diverse, wat rekenschap geeft van de superdivers samengestelde bevolking van een stad.

'Monitorend burgerschap'

Wat voor soort burger heb je nodig om samen die shared smart city te maken? Hier gaat mijn ideaal onder de term ‘monitorial citizenship’ of ‘monitorend burgerschap’ die afkomstig is van de Amerikaanse historicus Michael Schudson. Hij stelt dat het oude ideaal van burgerschap waarin iedereen goed op de hoogte is van wat er speelt, op basis van informatie en discussie een oordeel vormt en vervolgens actief bijdraagt aan de samenleving, niet meer houdbaar is omdat de wereld te uitgebreid en ingewikkeld is geworden. Het is simpelweg fysiek en cognitief onmogelijk geworden om overal goed over geïnformeerd te zijn en dat ideaal moeten we ook loslaten.

Schudson legt het alternatief uit aan de hand van ouders die bij het zwembad zitten: die volgen niet in detail wat er allemaal gebeurt, maar letten net genoeg op - ze monitoren - om te kunnen ingrijpen als hun kind of dat van een ander dreigt te verdrinken. Het is een goed denkbare vorm van burgerschap in de smart city omdat, zoals we gezien hebben, het voor burgers onmogelijk is om daar alles over te weten. Maar het is wel belangrijk dat ze kunnen inschatten wanneer ze zich wel moeten of niet hoeven te bemoeien met de inrichting van die slimme stad, net zoals die ouders bij het zwembad.

De vorm van die bemoeienis kan variëren: je kan je kind en jezelf op zwemles sturen, en zorgen dat je jezelf kan weren in de digitalisering en dataficiering van de stad; je kan in het water springen om een kind te redden, met andere woorden meedoen aan hackatons of apps ontwikkelen; je kan je buurman die in het water springt na afloop een handdoek en een schouderklopje geven, net zoals je in de smart city allerlei handige participatie-apps gebruikt; je kan de badmeester waarschuwen en in de smart city wend je je dan tot een journalist of volksvertegenwoordiger om te melden dat er iets niet goed gaat; en na afloop kan je een oudervereniging oprichten om het zwembad veiliger te maken. Of, als er niks aan de hand is, blijf je lekker in het zonnetje zitten, geniet je van je zegeningen en doe je niets. Als je maar een beetje blijft opletten en in actie kan komen als het nodig is.

 Liesbet van Zoonen is hoogleraar Sociologie en decaan van de Graduate School of Social Sciences & Humanities aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij is mede-oprichter van de Kenniswerkplaats Urban Big Data en de Data Alliantie Rotterdam Erasmus, waarin stad en universiteit samenwerken aan de sociale ontwikkeling van de smart city.

Dit artikel is een verkorte versie van de Rotterdam Lezing, die Van Zoonen op 29 mei uitsprak.

Foto: Elvin (Flickr Creative Commons)