Kinderen beschermen lukt alleen met steun van de cliënten

Meer diagnostisch onderzoek en meer regels, zo luidt vaak de reactie als we weer te maken krijgen met gezinstragedies zoals de dood van Ruben en Julian. Maar om kinderen te beschermen tegen dodelijke terreur van ouders is vooral de medewerking van cliënten nodig.

Niemand had ons kunnen helpen, stelt de vader Hans van der Heijden in de Volkskrant. ‘Laat ouders in probleemgezinnen verplicht psychologisch onderzoeken’, vindt de werkgeversorganisatie Jeugdzorg Nederland naar aanleiding van de tragische dood van de kinderen Ruben en Julian door hun vader (NRC Handelsblad 24 mei 2013). Bekend in dit soort zaken is dat meer (forensische) diagnostiek, psychologisch onderzoek en de uitvoering van een ondertoezichtstelling door Bureau Jeugdzorg van kinderen moeilijk zijn.

Dit blijkt bij voorbeeld uit wetenschappelijk onderzoek dat ik een paar jaar geleden met collega’s van adviesbureau DSP-groep heb uitgevoerd voor het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Veel tijd gaat zitten in het voortraject, voordat maatregelen daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd - voordat de gezinsvoogd daadwerkelijk aan de slag kan. Ouders komen vaak niet opdagen, verplaatsen afspraken, zijn het vaak niet eens met uitkomsten van psychologisch onderzoek en de verslagen, blokkeren het vaststellen van rapportages, en last but not at least: ouders dienen vaak klachten in.

In de praktijk blijken tijdrovende vormen van psychodiagnostiek dus niet te helpen en de beslissingen en adviezen niet te worden opgevolgd – niet door ouders, maar gek genoeg ook niet altijd door gezinsvoogden en andere kinderbeschermers/gezagsdragers. Deze navrante situatie blijkt bij voorbeeld tijdens afstudeeronderzoek dat ik momenteel begeleid van studenten ‘Toegepaste Psychologie’ aan Hogeschool Leiden. In dat kader spraken we vorige week een moeder van vier kinderen.

Onduidelijk optreden van kinderbeschermers is geen incident

In 2007 kregen de ouders een auto-ongeluk. Tijdens de revalidatie werd de moeder thuis geholpen door een gezinsbegeleidster. Deze professional constateerde ernstige vormen van partnergeweld en kindermishandeling, gepleegd door de vader en schakelde het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling in. De ouders gingen scheiden, de moeder kreeg hulp bij de opvoeding van haar kinderen en er volgde een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De kinderen werden onder toezicht gesteld en aan de moeder toegewezen. De ouders werden uitgebreid psychologisch onderzocht in een forensisch kader – hetgeen minimaal 20.000 euro meer kost, bovenop de kosten van de gezinsvoogdij en andere hulpverlening. De vader werd gediagnosticeerd als zeer dwingend en behept met een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Omdat de vader het gezin steeds weer wist te vinden, verbleven de moeder en de kinderen op wisselende adressen en in verschillende Blijf-van mijn-lijf-huizen. Met een bezoek- en omgangsregeling van de kinderen met de vader, onder toezicht van een hulpverlener. Waarbij de vader er jarenlang in slaagde de omgangsafspraken te frustreren (zoals het niet of te laat terug brengen van de kinderen).

Na een paar jaar ondertoezichtstelling op deze wijze (en een enorme hoeveelheid verschillende hulpverleners) gingen de oudste twee kinderen toch weer bij de vader wonen. De kinderen wilden samen zijn op één verblijfplaats en niet dan weer in dit gezinshuis en dan weer in dat centrum. De kinderen hielden vanaf dat moment ‘de vuile was binnen’ en wilden niet meer met de gezinsvoogd praten over hun problemen. Een half jaar later ging het derde kind ook bij de vader wonen en weer later volgde het jongste kind. De vader verzocht de rechtbank om erkenning van deze situatie en officiële plaatsing van alle kinderen bij hem. Dit verzoek werd gehonoreerd – zowel door jeugdzorg als door de rechter. Tien maanden geleden adviseerde de gezinsvoogd de ondertoezichtstelling op te heffen. Daarmee werd het trainerende gedrag van de vader alsnog gebillijkt. In ons onderzoek is dergelijk onduidelijk optreden van kinderbeschermers geen incident. En toch zegt deze moeder dat ze niet zonder jeugdzorg had gekund: ‘Dan had ik nu niet meer geleefd’.

Jeugdzorg is effectief wanneer steun komt van oudere kinderen

Wat is er mis met de jeugdzorg in Nederland, zoals de kinderbescherming tegenwoordig wordt genoemd? En wanneer gaat het wel goed met moeilijk ingrijpen in gezinnen met ernstige problemen? Om hier zicht op te krijgen heb ik promotieonderzoek gedaan naar de uitvoering in de praktijk – in gezinnen waarin sprake was van kindermishandeling, kinderverwaarlozing en jeugdcriminaliteit. Ik heb ruim tweehonderd rechtbankdossiers van kinderbeschermingspupillen geanalyseerd, afkomstig uit de jaren zestig, zeventig, tachtig en negentig van de vorige eeuw. Hieruit blijkt dat de vicieuze cirkel van moeilijkheden waarin jeugdigen en gezinnen zich bevinden, gedurende de periode dat er sprake is van toezicht door jeugdzorg al te vaak niet wordt doorbroken. Wanneer zij wel veel doen en effectief werken, dan is dat vooral als zij de steun krijgen van oudere kinderen.

Zo schreef de vijftienjarige Racha zelf een brief aan de Raad voor de Kinderbescherming omdat ze thuis in elkaar werd geslagen en kapot ging. Ze werd voorlopig onder toezicht gesteld – een maatregel in geval van crisissituaties – en in dat kader onmiddellijk uit huis geplaatst, met hulp van jeugdzorg en de politie. In andere zaken maakten niet-mishandelende ouders (meestal moeders) een einde aan de kindermishandeling door te scheiden van hun gewelddadige partner – met behulp van jeugdzorg en de rechtbank.

Geen nieuwe diagnostiek of regels maar medewerking cliënt

Maar wat vooral opvalt is inderdaad dat kinderbeschermers in recente zaken bij ernstige geweldpleging weinig doen. Ze maken zich sneller zorgen dan kinderbeschermers in de jaren zestig, maar kunnen deze bezorgdheid door de toegenomen macht van de ouders in de hulpverleningsrelatie niet omzetten in daden. Daarvoor hebben zij de medewerking nodig van cliënten – van één van de ouders of van het kind. Bij jonge kinderen zoals Ruben en Julian (of Savannah destijds) is dat moeilijker dan bij adolescenten. In gezinnen waarin de mishandelende ouder zeer sterk is en de niet-mishandelende ouder ziek, zwak of labiel, is dat ook moeilijk.

De versterking van de positie van cliënten ten opzichte van hulpverleners verhindert een meer daadkrachtige aanpak van ernstige kindermishandeling en kinderdoding. Om kinderen in Nederland te beschermen tegen de dodelijke terreur van ouders heeft de jeugdzorg niet meer diagnostiek nodig, geen nieuwe regels of alweer een reorganisatie, zoals zo vaak wordt beweerd, maar de medewerking van cliënten.

Mieke Komen is lector Jeugd bij Hogeschool Leiden. Zij schreef het boek ‘Gevaarlijke kinderen – kinderen in gevaar’.