Hoewel hij zijn diskwalificatie van bijstandsgerechtigden binnen een etmaal weer terugtrok, is daarmee de kijk van Hans de Boer op de regeling en wie er gebruik van maken vast niet plotseling veranderd. De zuinige formulering van het excuus (‘als zij zich beledigd gevoeld hebben’ – cursivering JS) wijst al in die richting.
De Boer is niet de eerste -en vermoedelijk ook niet de laatste - die uitkeringsgerechtigde werklozen in de kern beschouwt als profiteurs en uitvreters die liever lui dan moe zijn. Zo haalde CDA-politicus Onno Ruding een kwart eeuw geleden al de voorpagina’s met zijn ‘Tante Truus’-uitspraak die er op neer kwam dat werklozen liever inactief bleven dan dat zij actief naar werk zochten. Is dat verwijt terecht of is er iets anders aan de hand? Voor we die vraag beantwoorden, eerst enkele cijfers.
Zorgwekkend aantal allochtonen in de bijstand
Eind 2014 bedroeg het aantal personen met een bijstandsuitkering volgens het CBS 481.220. Van deze 481.220 bijstandsgerechtigden had bijna tien procent (47.470) de AOW-leeftijd bereikt, waarop je in principe niet meer verondersteld wordt om naar werk te zoeken. Tabel 1 toont voor eind 2014 hoe de personen met een bijstandsuitkering verdeeld zijn naar geslacht, leeftijd en herkomst.
Tabel 1. Personen met een bijstandsuitkering in december 2014, naar sekse, leeftijd en herkomst
Bron: Eigen berekening, op basis van CBS, Statline, Personen met een uitkering; naar geslacht, leeftijd en herkomstgroepering
De tabel laat zien dat de bijstandspopulatie voor 55 procent bestaat uit vrouwen, voor een vrijwel gelijk percentage uit allochtonen en voor meer dan de helft uit personen ouder dan 45 jaar. Dankzij de gewijzigde regelgeving spelen jongeren nauwelijks meer een rol in de bijstand. Gelet op het feit dat allochtonen slechts circa twintig procent van de beroepsbevolking uitmaken, is hun aandeel in de bijstand zowel opvallend als zorgwekkend. Eerder onderzoek (CBS, Webmagazine, woensdag 14 november 2007) had al laten zien dat bijstandsontvangers gemiddeld aanzienlijk lager opgeleid zijn dan de totale bevolking en dat laag opgeleiden een aanmerkelijk langere verblijfsduur in de bijstand kennen dan (de veel kleinere groep) hoog opgeleiden.
Voor de meeste burgers vormt de bijstand een weinig aanlokkelijk perspectief. Financieel is het geen vetpot, al hangt die perceptie natuurlijk samen met hoe je het gewend was voordat je in de bijstand belandde. Zeker als je langdurig in de bijstand zit, verdwijnt op enig moment alle luxe uit het leven. Bovendien is er de vermogenstoets die een verblijf in de bijstand voor velen onaantrekkelijk maakt. Door de aangescherpte wet- en regelgeving staan er tegenover een bijstandsuitkering ook steeds meer plichten: niet alleen om actief naar een baan te zoeken, maar ook in toenemende mate om een tegenprestatie te leveren.
Niet-werken is vooral een kwestie van niet kunnen
Belangrijker nog dan deze punten is wellicht dat voor de meeste burgers geldt dat zij graag een zinvolle bijdrage leveren aan de samenleving en daarbij hun talenten ontplooien én bij voorkeur niet afhankelijk zijn van de overheid.
Voor veel mensen in de bijstand is niet-werken dan ook veeleer een zaak van niet kunnen dan van niet willen. Tal van onderzoeken bieden verklaringen voor waar het misgaat. Ouderen en allochtonen staan - zeker in tijden van economische tegenwind - achteraan in de rij als er toch nog eens een baan te vergeven valt. Laag opgeleiden kennen een tekort schietende productiviteit om in het moderne arbeidsbestel mee te komen. Veel mensen in de bijstand hebben dan ook de ervaring dat ze kunnen solliciteren tot ze een ons weegt, maar dat het hen niet aan een baan helpt.
Achterban van Hans de Boer kan zelf ook iets bijdragen
Bij gebrek aan beter kiezen sommigen, omdat ze niet helemaal aan de kant willen blijven staan, voor een alternatieve tijdsbesteding zoals vrijwilligerswerk of zorg. Maatschappelijk nuttig en vaak bevredigend om te doen, ook al biedt het - in tegenstelling tot wat sommige beleidsmakers hoopten - nauwelijks een opstap naar betaald werk. Integendeel, voor wie zich overgeeft aan of opgaat in alternatieve activiteiten raakt de reguliere arbeidsmarkt gemakkelijk steeds verder uit beeld. De vraag is hoe erg dat is als die arbeidsmarkt de betrokkenen toch niets te bieden heeft en er ook nog een half miljoen werklozen met een wat kleinere afstand tot de arbeidsmarkt staat te trappelen om weer aan de slag te gaan.
De werkelijkheid is dat prijsprikkels en sancties ons hier niet verder helpen. Aan de vraagzijde ontbreken de banen - het aspergeseizoen is al weer voorbij! - en aan de aanbodzijde ontbreken veelal de kwalificaties. We zwijgen dan nog maar over institutionele obstakels als schooltijden die het bijvoorbeeld bijstandsmoeders met jonge kinderen wel heel lastig maken betaald werk en zorg te combineren.
De achterban van Hans de Boer kan overigens ook zelf iets bijdragen. Naarmate werkgevers meer kansen bieden aan mensen met een lage productiviteit - bijvoorbeeld voor werk dat het overbelaste zittende personeel ‘ontzorgt’ en ondersteunt - groeit de dynamiek aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Wellicht belanden dan minder werklozen of mensen met een beperking in de bijstand en mogelijk krijgt zelfs de uitstroom een impuls. Naarmate werkgevers minder invulling geven aan deze maatschappelijke verantwoordelijkheid is de prijs van een leger inactieven dat langdurig of zelfs permanent buiten het arbeidsproces staat hoger.
Joop Schippers is hoogleraar Arbeidseconomie aan de Universiteit Utrecht
Foto: Bas Bogers