Laat de stad een ongekende leerervaring zijn voor álle kinderen

Nog geen dertig jaar terug was de stad een jungle. Nu biedt ze opgroeiende kinderen een ongekende leerervaring. Deze wisseling van perspectief wordt niet door alle gezinnen onderschreven. Bovendien is er nog te weinig aandacht voor het ‘gewone’.

Veel stedelingen, vooral degenen die het zich konden veroorloven, keerden in de tweede helft van de vorige eeuw de stad de rug toe. Onder hen waren veel gezinnen die op zoek gingen naar een betere en ruimere woning in een groene omgeving. De stad kenmerkte zich toentertijd door kaalslag en armoede en dat vertaalde zich in een negatief discours over opgroeien in de stad. De komst van grote groepen migrantengezinnen met jonge kinderen heeft die negatieve associatie eertijds niet kunnen keren.

De herontdekking van de stad door het gezin

De negatieve ontwikkelingen zijn inmiddels gekeerd en hebben plaats gemaakt voor positieve veranderingen. Vooral de grote steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag worden weer gezien als aantrekkelijke plaatsen om in te wonen, te werken, uit te gaan en te winkelen. Aanvankelijk waren het voornamelijk jonge, kinderloze professionals die de stad als woonplaats verkozen boven de groene buitenwijk, maar tegenwoordig blijft een deel van hen ook in de stad wonen als ze kinderen krijgen. Binnen deze ‘groeisteden’ moeten de gezinnen met kinderen concurreren met andere stedelijke huishoudens in de steeds vollere buitenruimte van de gemengde buurten binnen de ring die vooral de laatste jaren almaar populairder zijn geworden.

De gezinnen met kinderen die in de stad willen (blijven) wonen, zijn onder te verdelen in grofweg drie groepen:

- De eerste groep van de sociale minima heeft weinig opleiding genoten en participeert niet of nauwelijks op de arbeidsmarkt. Tot deze groep behoren voornamelijk de eerste generatie migrantengezinnen inclusief enkele gezinnen met een vluchtelingenstatus.

- De tweede groep gezinnen, de sociale stijgers, wordt gevormd door de kinderen van ouders die ooit naar Nederland zijn geëmigreerd en enkele autochtone Nederlandse gezinnen. De leden van deze groep hebben een opleiding op middelbaar niveau, vrijwel alle ouders hebben een baan en combineren die met de opvoeding van kinderen. De sociale stijgers behoren vaker dan de beide andere groepen tot de geboren en getogen stadsbewoners en zijn vermoedelijk met hun kennis van buurten en pleinen ook het meest ‘streetwise.’ Hun kinderen profiteren daarvan.

- Van de derde groep, de welvarende gezinnen, hebben beide ouders een hogere opleiding - hbo of wo - genoten en bekleden de betere banen. Zij hebben veelal gestudeerd in de stad waar ze nu wonen.

Voor alle gezinnen geldt dat, meer dan in vroegere generaties, het wel en wee van de kinderen afhankelijk is van de bagage van ouders. Kinderen met ouders met voldoende cultureel, sociaal en economisch kapitaal - in die volgorde -  komen beter tot hun recht in de grote stad dan kinderen van ouders met minder bagage. Zelfs als het gaat om gezinnen die in dezelfde buurten wonen en gebruik maken van gratis toegankelijke plaatsen en activiteiten.

Het traditionele speelruimteplan kan de prullenbak in

Idealiter nodigt de stedelijke buitenruimte kinderen uit om plezier te maken, te bewegen en elkaar te ontmoeten, maar dat doet het nu veel te weinig. Ingrijpen is noodzakelijk dus. Dat kan bijvoorbeeld door de stoep, het schoolplein en het park anders in te richten. Het gaat er simpel gezegd om de toegankelijkheid, gebruikswaarde en verblijfsruimte van die alledaagse plaatsen te verbeteren. Het traditionele speelruimteplan, bestaande uit spreidingsnormen en leeftijdscategorieën, kan met andere woorden de prullenbak in.

In ieder geval moet de stedelijke ruimte beter worden gedeeld en zo veel mogelijk dubbel worden gebruikt om beter aan te sluiten bij het gezinsleven van vandaag de dag, waarin activiteiten van gezinnen en kinderen in tijd en ruimte voortdurend door elkaar heen lopen. Doordat kinderen en ouders vaker samen zijn, hebben traditionele kinderdomeinen zoals speeltuinen zich ontwikkeld tot gezinsruimten: buiten spelen is een gezinsuitje geworden.

Een mooie kindertijd bestaat bij de gratie van het ‘gewone’

Vooral de sociale stijgers en welgestelden zien de stad als positieve biotoop voor hun opgroeiende kinderen. Zij beschouwen de stad, omdat zij over de middelen beschikken om haar selectief te verkennen, niet langer als een grote bedreiging waartegen hun kroost te allen tijde moet worden beschermd, maar als een ongekende leerervaring. Voor de laagopgeleide gezinnen is dit positieve perspectief op de stad nog ver weg. Ze lijken soms op ‘survivors’ zonder veel alternatieven.

Naast de verschillen zijn er ook overeenkomsten tussen de manieren waarop de diverse typen gezinnen de stad gebruiken en soms mijden. Het gedeelde perspectief komt voort uit een simpele constatering: alle drie de groepen stadsgezinnen willen uiteindelijk allemaal hetzelfde, namelijk een mooie kindertijd voor hun kroost. En daarvoor is nodig dat de gewone, alledaagse omgeving gelegenheid biedt voor spelen, ontmoeten, bewegen en verblijven. Dat vergt ruimtelijk gezien brede stoepen, spannende binnentuinen, open schoolpleinen, overlappende buurten, goede zitplekken bij leuke spelattracties, groene ruimten, brede fietspaden en ook zoiets banaals als een handige bergplaats voor je fiets.

Maar wij bepleiten ook aandacht voor het ’gewone’: iets waaraan sommige kinderen te weinig toekomen en weer anderen voortdurend langs schieten. Dat betekent enerzijds dat kinderen - vooral uit de lage inkomensgroep – moeten worden verleid vaker naar buiten te gaan en zo hun dagelijkse leven te verrijken. Ze moeten ertoe worden aangezet om na schooltijd niet meteen voor de televisie te gaan zitten of achter een scherm te kruipen, maar veel meer op verkenning in de eigen straat of buurt te gaan.

Daarnaast kan de agenda van drukbezette kinderen - uit de minder of meer welvarende gezinnen - wel enigszins worden verlicht, het accent ligt voor sommige kinderen soms wel al te zeer op het ondernemen van bijzondere activiteiten en de individuele leerervaring. Een mooie kindertijd is ten slotte ook buiten plezier hebben, met andere kinderen optrekken en, ja ook leren, maar dan anders: van en met leeftijdgenoten en door het verkennen van de eigen omgeving.

Lia Karsten is stadsgeograaf aan de Universiteit van Amsterdam, Naomi Felder is architect en eigenaar bureau FELD. Het door Karsten en Felder geschreven boek ‘De nieuwe generatie stadskinderen. Ruimte maken voor opgroeien’ is uitgegeven door nai10publishers, ISBN 978-94-6208-247-2.

Foto: xpgomes (Flickr Creative Commons)