Laat doe-democraten meeschrijven aan collegeakkoord

De gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014 markeren een nieuwe fase in de lokale democratie. Politieke partijen zoeken naar hoe ze met maatschappelijke initiatieven om moeten gaan. Waarom niet lokale doe-democraten laten meeschrijven aan de collegeprogramma’s?

In alle verkiezingsprogramma’s vind je teksten over het belang van burgerinitiatieven, eigen kracht en samenredzaamheid, over burger- en overheidsparticipatie en over co-productie tussen overheid en burgers. Dat is geheel conform de tijdgeest, maar makkelijker opgeschreven dan gedaan. Want er zijn ingesleten patronen in politiek, bestuur en bureaucratie die de afstand tussen woord en daad groot maken.

Wij zien in de praktijk hoe de eigen dynamiek van het politieke spel (‘wij bepalen de koers’), de beleidskokers (‘hier moet het inpassen’), de verzorgingsstaat (‘dit regelen we uniform’) en de overheidsbureaucratie (‘zo werken de systemen’) die verandering frustreren. De collegeonderhandelingen na de verkiezingen van 19 maart vormen een cruciaal moment om dat te doorbreken. Maar dat vraagt wel om gerichte actie, zowel van de politiek als van lokale initiatiefnemers.

Openbreken collegevorming als politiek spel

Zodra de verkiezingen achter de rug zijn, ruilen veel politici de gesprekken op straat in voor politiek-bestuurlijke vergaderingen. Collegeprogramma's zijn zelden gemeenschapsprogramma's, die samen met burgers ontstaan, ze worden achter gesloten deuren opgesteld. Laat staan dat het geheel aan initiatiefnemers als democratische partner van de nieuwe gemeenteraad wordt gezien. Wij kennen geen voorbeelden van gemeenten waarin lokale bewegingen en burgers worden uitgenodigd mee te schrijven aan een collegeprogramma.

Dat bestendigt een cultuur waarbij politiek en overheid maatschappelijke initiatieven denken te kunnen aansturen, vanuit het idee dat ze onderdeel uitmaken van dezelfde politieke systeemlogica als de overheid, of dat zouden moeten zijn. Daarmee miskennend dat de kracht van deze initiatieven juist hun autonomie, ondernemerschap, hun organische ontstaan en unieke vormen zijn.

Burgers en sociaal ondernemers experimenteren met nieuwe vormen van zorg (Warffum, Elsenhout, Austerlitz Zorgt, stadsdorpen), brengen revitalisering op gang waar een gemeente alleen maar van kan dromen (‘Geef om de Jan Eef’/ Amsterdam, Sassenstraat/Zwolle), richten wijkondernemingen op (Leeuwarden, Amersfoort, Amsterdam), vormen duurzaamheidcoöperaties, werpen zich op als gebiedsmakelaars, zorgen voor de openbare ruimte en nog veel meer.

Die initiatiefnemers zijn sterk genoeg om zich niet de maat te laten nemen. Ze gaan zelf de dialoog aan met de lokale overheid om een betere basis onder hun initiatief te verwerven. Steeds meer lokale initiatiefnemers organiseren een eigen schaduwproces rond de collegeonderhandelingen. Stadslab Leiden houdt bijvoorbeeld bijeenkomsten rond de verkiezingen om te waarborgen dat collegeprogramma’s niet kunnen ontsnappen aan de wensen vanuit de stad die niet in partijpolitieke programma’s zijn geland (http://www.stadslableiden.nl/). En in Amersfoort gaat een initiatiefgroep volgens het model ‘G1000’ de inwoners het heft in handen geven bij het maken van een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda voor Amersfoort voor de komende vier jaar (www.g1000amersfoort.nl)

Bij het schrijven van de collegeprogramma’s doen politici en initiatiefnemers er goed aan om vooral aandacht te besteden aan twee zaken: het bouwen van een degelijke ondersteuningsstructuur voor initiatieven, en het door laten dringen van de waarden van deze initiatieven in bestuur, beleid en overheidsorganisatie. We lichten die twee punten hieronder toe.

Aanleggen van een oesterbank

Kennis, geld en bevoegdheden zijn ongelijk verdeeld en vooral aanwezig binnen de instituties. Maatschappelijke initiatieven hebben gerichte ondersteuning en stevige rechten nodig om in dat krachtenveld een positie te verwerven. Een voorbeeld van het laatste is de ‘local community act’ in Engeland. Die gaat om het recht van burgers om zelf initiatieven te ontplooien als in hun ogen gemeente, instellingen of ontwikkelaars het af laten weten (‘right to bid, build and challenge’). In Amsterdam is in het verlengde hiervan een speciale buurtwet in voorbereiding waar zich lokale initiatiefnemers en politici sterk voor maken.

Ook op andere fronten is gerichte ondersteuning van die initiatiefnemers een taak voor gemeenten die maatschappelijke initiatieven hoog in het vaandel hebben staan. Denk aan substantiële geldbedragen reserveren voor lokale initiatieven (zoals stadsinitiatief Rotterdam) en stadsmakelaars (zoals in Zwolle en Utrecht) die initiatieven helpen verduurzamen, de weg in de bureaucratie wijzen en toegang tot informatie, kennis en geld kunnen regelen. Zo bouw je een stevige ondersteuningsinfrastructuur als voedingsbodem voor maatschappelijke initiatieven en maak je deze minder afhankelijk van goedkeuring door de overheid. Of zoals Stichting Greenwish het in een publicatie noemt: ‘Geen parels zonder oesterbank’.

Initiatieven uit het veilige participatiehoekje halen

Er zit een keerzijde aan de hulpstructuren die vanuit de gemeenten worden ontwikkeld. Wanneer je de participatieprogramma’s, broedplaatsen, initiatievenloketten, stadsmakelaars en wijkcoaches loskoppelt van de rest van de overheidsbureaucratie legitimeer je als overheid het ontstaan van twee werelden. Enerzijds een eigen loketje voor de participatiesamenleving en anderzijds het doorgaan belastinggeld rondpompen in bestaande instituties en bestuurlijke netwerken.

De nieuwe collegeprogramma’s zouden als uitgangspunt moeten hebben dat de waarden die maatschappelijke initiatieven vertegenwoordigen (zelfsturing, maatschappelijk ondernemerschap, duurzaamheid, menselijke maat, lokale kracht) doordringen in de haarvaten van bestuur, beleid en organisatie.

Die waarden moeten tastbaar zijn op uiteenlopende gemeentelijke terreinen als het grondbeleid, het aanbestedingsbeleid, de beleids- en begrotingssystematiek, zorgbeleid, het leegstandsbeleid, de APV, gemeentebelastingen, de werkwijze van sociale wijkteams, beheer van de openbare ruimte, mobiliteitsbeleid, de grote stadsprojecten en het eigen organisatiebeleid. Hoe dat moet, zal iedere keer lokaal moeten worden ontdekt in dialoog met de samenleving. Collegeprogramma’s zouden niet alleen deze intentie moeten uitspreken maar ook ruimte moeten openlaten in ambities, programma’s en geld om dat de komende jaren met elkaar in te vullen. Niet alleen met uitroeptekens (ambities en beloften) maar ook de nodige vraagtekens (‘dit zoeken we samen uit’) en procesafspraken (‘zo gaan we dat doen’).

Het worden interessante tijden

Het zijn zowel mensen binnen de lokale overheden als maatschappelijke initiatiefnemers die de strijd aangaan met de oude reflexen van het politieke spel, beleids- en bestuurscentrisme en institutionele logica. Grijp de totstandkoming van nieuwe collegeprogramma’s aan om lokale democratie veel verder te laten reiken dan de raadzaal. Maak er samen een maatschappelijke agenda van en bouw ruimte in om dat de komende jaren in dialoog in te vullen. Bouw alvast aan die oesterbank voor initiatieven en laat de geest van een nieuw democratisch elan diep doordringen in lokaal bestuur, het beleid en de organisaties.

Frans Soeterbroek is socioloog en adviseert als de Ruimtemaker bij ruimtelijke ontwikkeling en bestuurlijke vernieuwing.

Birgit Oelkers werkt als begeleider, communitybuilder en sociaal ondernemer vanuit Plan & Aanpak, Kracht in Nederland, 7Zebra’s en EffectieveOverheidsparticipatie

De auteurs ontwikkelden met Marije van den Berg, Rinske van Noortwijk en Suzanne Dietz het instrument de Caleidoscoop, een hulpmiddel waarmee initiatiefnemers, politici, bestuurders, ambtenaren en anderen de huidige bestuurlijk-institutionele mores en bureaucratische structuren daadwerkelijk op de schop kunnen nemen.

Op 26 februari 2014 is er over deze aanpak een oploop in Pakhuis De Zwijger in Amsterdam.