Voor de lezers van deze website is het genoegzaam bekend dat nieuwe scheidslijnen de samenhang in de Nederlandse samenleving ondermijnen. Op politiek, economisch en sociaal vlak bestaan scherpe tegenstellingen waarbij opleidingsniveau op het eerste gezicht de bepalende factor lijkt. Onze democratie wordt overheerst door mensen met een hoger onderwijsdiploma op zak. Lager opgeleiden zijn vaker werkloos en hun inkomen is de laatste jaren verder achterop geraakt. Het meest schrijnend is dat mensen met een lagere opleiding gemiddeld zes jaar korter leven en tien tot twintig jaar minder kunnen genieten van een leven in goede gezondheid. Vanuit deze cijfers verbaast het niet dat lager opgeleiden minder vertrouwen in de politiek, zichzelf en de toekomst hebben.
Het effect van deze tegenstellingen wordt versterkt omdat de bevoorrechten en kwetsbaren langs elkaar heen zijn gaan leven. Mensen met verschillende achtergronden komen elkaar niet meer tegen, en dus is er ook geen gesprek over elkaars zorgen, ambities en verwachtingen. Uit een gezamenlijke bundel van de WRR en het SCP met als titel de retorische vraag Gescheiden werelden? (2014) blijkt dat hoger en lager opgeleiden inderdaad in relatief gescheiden werelden leven: mensen hebben veel vaker contact met 'ons soort mensen' en hoog- en laag opgeleiden hebben het minst contact met elkaar. Lager opgeleiden hebben daarnaast een beperkter netwerk dan hoger opgeleiden. Ze hechten sterk aan familieverbanden, maar kunnen in hun netwerk maar heel beperkt terugvallen op kennissen, terwijl die juist het verschil kunnen maken.
Lager opgeleiden hebben een beperkter netwerk
Kennissen leiden tot nieuwe contacten doordat ze meer vertakt zijn en verder reiken door de verschillende sociale lagen. Wanneer men vooral contact met soortgelijken onderhoudt is de cohesie in de samenleving laag omdat er dan veel minder verbindingen met andere sociale werelden tot stand worden gebracht. Dit belemmert ook dat er uitwisseling van ideeën, meningen, visies of voorkeuren plaatsvindt tussen verschillende sociale groepen.
Heel verrassend is het daarom niet dat wij sterk uiteenlopende visies blijken te hebben over hoe wij goed met elkaar kunnen samenleven. Hoe staan wij ten opzichte van autoriteit? Vinden wij gemeenschapszin belangrijk of juist individuele ontplooiing? En in hoeverre staan we open en gastvrij ten aanzien van nieuwkomers en asielzoekers? Volgens de WRR-typologie staan universalisten over het algemeen positief tegenover open grenzen, andere culturen en het toelaten van immigranten. Particularisten wijzen daarentegen vooral op de nadelen van open grenzen en immigratie.
We moeten toevallige ontmoetingen stimuleren
Scherpe tegenstellingen, langs elkaar heen levende groepen en een diepe verdeeldheid over hoe we hoe we Nederland graag zien: hier ligt een urgente opdracht voor de samenleving, politiek en ondernemers om deze kloof te dichten. Het is uiteraard van belang dat de grote tegenstellingen te niet worden gedaan, maar daarvoor is het eerst nodig dat we elkaar weer tegenkomen. We moeten toevallige ontmoetingen stimuleren.
Daarvoor is het in de eerste plaats nodig om de openbare ruimte zo in te richten dat totaal verschillende mensen elkaar weer tegen kunnen komen. De bouw of aanleg van pleinen, winkelcentra, sportterreinen, nieuwbouwwijken en scholen zijn steeds weer belangrijke momenten om te kiezen: maken we een P.C. Hooftstraat of mengen we het aanbod? Zetten we de voetbal- en hockeyvereniging op verschillende terreinen in verschillende delen van de stad weg, of laten we die gebruik maken van hetzelfde sportverzamelgebouw? Maken we exclusieve wijken met dure koopwoningen ver weg van de sociale huur, of proberen we koop en sociale huur te mengen? En kunnen we scholen mengen met andere publieke voorzieningen zoals zorgcentra, verzorgingstehuizen en wijkgebouwen zodat zich onverwachte ontmoetingen kunnen voordoen? De studies van de WRR en het SCP laat zien dat mensen met verschillende achtergronden elkaar nog wel tegenkomen in de wijk waar ze wonen. De buurt is zogezegd een belangrijke sociale mixer. Bij beleid ten aanzien van de inrichting van de publieke ruimte, de aanleg van infrastructuur, de subsidiëring van sociale activiteiten, de plek van de school en de functie van sport en cultuur moet daarom steeds rekening worden gehouden met de belangrijke functie die de buurt kan vervullen om een grote verscheidenheid aan mensen met elkaar in contact te brengen.
Cultuur en sport kunnen ongedachte ontmoetingen stimuleren
Daarnaast vervullen sportverenigingen en culturele centra een belangrijke functie voor het stimuleren van ongedachte ontmoetingen. De inzet van cultuur- en sportbeleid moet daarbij niet alleen zijn gericht op de ondersteuning van topsport en de excellente podia en gezelschappen. Heel nadrukkelijk ligt de basis bij de amateursport en de muziek en cultuur die door talloze mensen in hun vrije tijd wordt beoefend. Daar komen mensen samen rond een gedeelde passie en kunnen zij gemeenschappen vormen waar maatschappelijke breuklijnen geen rol spelen. Bij het NOC-NSF is nu de ontwikkeling zichtbaar dat de sporten waar de grootste kans bestaat dat die (Olympische) medailles voortbrengen prioriteit krijgen. Dat zijn veelal individuele sporten zoals schaatsen en zwemmen. De sportkoepel zou een bredere focus moeten hanteren dan de mogelijkheid op succes alleen en bovendien speciaal oog moeten hebben voor het maatschappelijke belang van teamsport.
VWO’s en VMBO’s moeten uitwisselen
Ook in het onderwijs kunnen ontmoetingen worden aangemoedigd. Kinderen moeten nu al op hun twaalfde het niveau voor het voortgezet onderwijs kiezen. Nog voor de puberteit vindt een schifting plaats en daarna komen VMBO’ers en VWO’ers elkaar niet meer tegen. Zij kunnen dus geen kennis nemen van de talenten en vaardigheden van hun leeftijdgenoten die een ander type onderwijs volgen, laat staan dat ze van elkaar kunnen leren en elkaar kunnen inspireren. Dat moet anders. Scholen moeten worden aangemoedigd om uitwisselingen te organiseren tussen leerlingen van verschillende scholen en schooltypen; vakken als sport, maatschappijleer en cultuur krijgen een enorme meerwaarde als een leerling die kan volgen met medeleerlingen die een andere educatieve achtergrond hebben.
Het is de uitdaging weer een publieke ruimte te creëren waar mensen elkaar met al hun verschillen weer tegenkomen en kennis kunnen nemen van hun anders-zijn. Bewustzijn over de bestaande maatschappelijke tegenstellingen creëert als vanzelf de noodzaak om bij politieke beleidskeuzes steeds het effect op de tegenstellingen en de kloof mee te wegen: brengen we mensen samen of drijven we ze uit elkaar?
Rien Fraanje is waarnemend directeur van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA. Hij schreef voor het WI het rapport ‘Lang leve het verschil, weg met de fragmentatie’. Dit artikel bevat enkele noties die in dit rapport worden uitgewerkt.
Foto: Bas Bogers