Meldcodes voor hulpverleners: niet doen

De overheid wil professionals zoals artsen, psychiaters, ambulancebroeders en leraren verplichten misstanden bij gezinnen te melden. De Rotterdamse Meldcode Huiselijk Geweld is daar een voorbeeld van. Niet alleen is dat pretentieus, maar ook gevaarlijk.

“Het consultatiebureau is een bedreigende instantie geworden, die iedere ouder als een zwak geval of potentiële kindermishandelaar benadert.”[1]

Publieke professionals, zoals artsen, psychiaters, ambulancebroeders en leraren, hebben in hun omgang met misstanden als kindermishandeling te maken met een radicale omkering van het denken. Het antwoord op de vraag of zij vermoedens van mishandeling moeten melden, heeft zich, om oud-premier Lubbers te parafraseren, ontwikkeld van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, mits’. Het gegeven dat het melden van kindermishandeling voor een beroepskracht met een zwijgplicht toch mogelijk is dankzij het meldrecht, heeft het aangrijpingspunt gevormd voor het huidige uitgangspunt dat vermoedens gemeld moeten worden, tenzij de geheimhoudingsplicht dit in de weg staat. Als gevolg daarvan is de vraag niet langer onder welke uitzonderlijke omstandigheden het beroepsgeheim doorbroken mag worden, maar dient er, in de woorden van de Onderzoeksraad voor Veiligheid[2], een collectieve discussie plaats te vinden met als doel beleid te formuleren over de gevallen waarbij het uitstellen van (een) melding onwenselijk is. De terughoudendheid van de individuele professional in het melden van vermoedens van strafbare feiten, die vroeger een kernaspect was van de professie en wezenlijk werd geacht voor het vervullen van de professionele taak, wordt hem nu verweten.

De overheid heeft fors aan dit verwijt bijgedragen. Op allerlei, vooral stevige manieren wordt er bij professionals op aangedrongen zich aan de nieuwe standaarden te committeren. Natuurlijk, het ondertekenen van verschillende meldcodes blijft een vrijwillige aangelegenheid. Maar het verzoek is altijd indringend en een enkele maal wordt de subsidiekraan ingezet als pressiemiddel, zoals het Riagg Rijnmond ervoer. De organisatie weigerde de Meldcode Huiselijk Geweld te ondertekenen, waarna de gemeente haar bijdrage stopzette. Er is wel aan mindere druk het predicaat ‘détournement de pouvoir’ (machtsverdraaiing) toegekend.

Terughoudendheid van de staat is ver te zoeken
Uiteraard heeft de staat legio bevoegdheden om de veiligheid van kinderen te beschermen en om repressief op te treden als het kind wordt mishandeld of misbruikt. Daarom ook hebben wij in de democratische rechtsstaat het geweldsmonopolie aan de staat toegekend. Dat is een goede zaak. Oorden waar dit niet zo is, zijn bepaald onaangenaam. Een even goede zaak is dat dit monopolie met allerlei waarborgen en checks and balances is omkleed. Uitoefening ervan vraagt om procedurele zorgvuldigheden en stevige verantwoording achteraf. Daarom ook is het meeste toezicht ex post en werkt het strafrecht overwegend repressief.

Die balans dreigt meer en meer zoek te raken. De staat meet zich onder politieke druk een omvattende verantwoordelijkheid aan, waarbij vooral ex ante zoveel mogelijke risico’s moeten worden opgespoord en voorkomen. Vervolgens worden professionals onder druk gezet de door de overheid gestelde normen én gehanteerde instrumenten te volgen. De terughoudendheid die met een zo zwaar monopolie gepaard dient te gaan, is daarbij ver te zoeken. De staat weet kennelijk wat veiligheid is, wat goede opvoeding inhoudt en hoe hulpverleners hun professie dienen op te vatten en in te zetten. Niet alleen is dat pretentieus, maar ook gevaarlijk. De overheid veronderstelt moreel gelijk te hebben en brengt dat gelijk tot uitdrukking in nogal omvattende systemen van voorzorg, interventies en toezicht. Meldcodes zijn daar een treffende illustratie van.

Meldplicht maakt hulpverlener tot opsporingsambtenaar
Kern van professioneel handelen is de autonome oordeelsvorming van de professional in een persoonlijke relatie met een cliënt, waarbij uiteraard strikte normen gelden die door de professie zelf worden gesteld en gesanctioneerd. Die autonomie is in hulpverlening en zorg bovendien noodzakelijk om de veiligheid van de cliënt in de relatie te waarborgen. Het kind moet niet worden beschouwd als een risicoprofiel, maar als een kwetsbare persoon die bescherming verdient. Juist daarom moet de professional een zelfstandige afweging maken tussen een veelheid aan belangen (van het kind, de ouder, de omgeving) en is hij een evenwichtskunstenaar in een arena van morele waarden.

De verplichting tot melding ondermijnt deze autonomie en dus de veiligheid van de cliënt, omdat deze de hulpverlenende professional tot opsporingsambtenaar maakt. De overheid krijgt daarmee een gezagsrelatie met de hulpverlener en heeft de morele keuze voor hem gemaakt: de belangen van het kind gaan, zo luidt het principe, boven die van de ouder. Daarmee staat de autonome afweging die de professional in individuele gevallen maakt onder druk. Om met Freidson te spreken: de logica van de staat dreigt de logica van de professie te verdringen.

Volgens het overheidsbeleid is het aan de professional om vrijwel alle vermoedens van kindermishandeling te melden, sterker nog, actief op te sporen. Publieke professionals worden geacht de oren en ogen te zijn van de jeugdzorg, politie en justitie, door informatie te verzamelen en zonder meer door te spelen. De ervaringen van ouders met consultatiebureaus spreken boekdelen. Zo stond op 5 maart in de Volkskrant: ‘Ouders zien de jeugdgezondheidszorg meer als opsporingsapparaat voor kindermishandeling dan als steun bij het opvoeden.’[3]. Het rapport Over de fysieke veiligheid van het jonge kind van de Onderzoeksraad voor Veiligheid is een teken aan de wand: het bevorderen van het aantal meldingen lijkt een doel op zich te worden.

Overheidsbemoeienis bedreigt de professie
Juist de afwezigheid van het ‘moeten’ vormt de kern van het professionele ambt. Een journalist die bij voorbaat verplicht wordt vermoedens van strafbare zaken te melden, kan zijn onafhankelijkheid niet meer waarborgen en zal de toegang tot waardevolle bronnen worden ontzegd. De wijkagent die gedwongen alle overtredingen rapporteert en aanpakt, verliest het gezag dat nodig is om effectief de sociale veiligheid te bevorderen. Een sociale wetenschapper die onderzoek doet naar de politiek-bestuurlijke praktijk zal niet langer in staat zijn daar onafhankelijk invulling aan te geven en verslag van te doen als hem verplicht wordt zijn vermoedens van strafbare zaken openbaar te maken.

Voor hulpverleners, die veel directer en persoonlijker contact hebben met hun ‘object’, geldt dit misschien nog wel meer. Deze ambten bestaan bij de gratie van de vrijheid niet te doen wat overheid en maatschappij misschien van hun beoefenaars verwachten, hoe nobel de beleidsdoeleinden misschien ook mogen zijn. In essentie liggen de maatschappelijke doelen van deze partijen misschien nog niet eens zo ver uit elkaar, hun rollen daartegen verschillen wel wezenlijk van elkaar. Een strikte scheiding daartussen is essentieel voor het vervullen van de afzonderlijke taken. Met directe overheidsbemoeienis dreigt daarom het einde van de professie en de adequate uitoefening daarvan, zeker als die de idealiter aan het geweldsmonopolie gekoppelde terughoudendheid uit het oog verliest en de overheid haar taakopvatting te sterk verbreedt.

Paul Frissen en Niels Karsten. 

Paul Frissen is decaan en bestuursvoorzitter van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur in Den Haag, hoogleraar Bestuurskunde aan de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur (Universiteit van Tilburg) en lid van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Niels Karsten is als onderzoeker verbonden aan de Tilburgse School voor Politiek en Bestuur (Universiteit van Tilburg). Dit artikel is een voorpublicatie uit het boek ‘Spookrijders in de zorg’ (red. Jos Lamé), dat tijdens een debat in De Unie in Rotterdam op 14 april wordt gepresenteerd.

Op 20 april vindt een rechtszaak plaats waarin het Riagg Rijmond zich verzet tegen het intrekken van de gemeentelijke subsidie vanwege het niet ondertekenen van de Meldcode Huiselijke Geweld.

Foto: D. Sharon Pruitt


[1]    Citaat uit: Ouders Online (2011). Code oranje (wees alert) - het kwetsbare vertrouwen van ouders in de jeugdgezondheidszorg, Amsterdam, pag. 11

[2]    Onderzoeksraad voor Veiligheid (2011). Over de fysieke veiligheid van het jonge kind - themastudie: voorvallen van kindermishandeling met fatale of bijna fatale afloop, Den Haag, pag. 10

[3]    Consultatiebureau? Ja, dag! - Opvoeding – Ouders hebben steeds minder vertrouwen in schoolarts en consultatiebureau, de Volkskrant, 05-03-2011, pag. 11