Paul Frissen waarschuwde in 2010 voor de totalitaire verleidingen van de Verwijsindex Risicojongeren, een ICT-systeem waarin alle professionals in het jeugdveld alle risicojongeren moeten signaleren om ervoor te zorgen dat samenwerking eerder tot stand komt en er ‘geen kind tussen wal en schip valt’. Maar hulpverleners moeten om hun werk goed te kunnen doen een onafhankelijke positie hebben, volgens Frissen, en bijvoorbeeld niet samenwerken met de politie, want dan leidt registeren te snel tot interveniëren.
De argumenten van Frissen hebben op zich niets aan waarde ingeboet, maar het gevaar is minder groot dan hij toen dacht. Hoewel alle gemeenten bij wet verplicht op dit ICT-systeem zijn aangesloten, functioneert het namelijk niet zoals verwacht. De vele landelijke en lokale evaluatierapporten concluderen steeds weer dat professionals te weinig signaleren. De praktijk voegt zich dus niet eenvoudig naar de retoriek van het beleid. Maar omdat het beleid en de ICT als een gegeven worden gezien, worden professionals als het probleem gedefinieerd en wordt hen gevraagd nog meer trainingen te volgen om met de Verwijsindex te leren werken. Politici en implementatiedeskundigen besteden weinig aandacht aan de vraag waarom de Verwijsindex geen succes is en wat hun eigen rol daarbij is. Wat is eigenlijk het probleem?
‘Risicokind’ is een problematisch concept
De index belichaamt een naïef concept van risicokind, alsof eenvoudig valt vast te stellen wat dat is. Professionals realiseren zich dat: wat een onderwijzer wellicht als een gedragsprobleem ziet, kan door een jeugdarts of een jongerenwerker worden gezien als een gewone ontwikkeling. Omdat zorgen over een kind door een signaal in de Verwijsindex losgezongen worden van de specifieke professionele context en situationele aanleiding, dwingt de index professionals eigenlijk tot pseudo-diagnostiek.
Professionals ervaren des te meer onbehagen bij dit soort oordelen over risico’s omdat ze ook nog ouders moeten meedelen dat hun kind in de Verwijsindex gesignaleerd wordt. Omdat ouders geen toestemming hoeven te geven en de meesten het systeem niet kennen, verwachten ze weerstand bij ouders. Veel professionals die wel willen samenwerken met anderen, wijzen het gebruik van de index af of werken er omheen omdat ze hun zorgen door een ‘signaal’ niet harder willen maken dan ze kunnen verantwoorden. Pogingen tot standaardisering van de notie risicokind en gebruik van risicosignalen als prestatie-indicator (hoe meer signalen, hoe beter de kwaliteit van de zorg – nota bene!) helpen niet om het probleem – het problematische concept ‘risicokind’ – op te lossen. Het resultaat is dat de Verwijsindex een vreemde selectie van ‘risicokinderen’ bevat, variërend van een kind dat in bed plast tot een kind dat soms niet naar school gaat of wordt gepest.
Verwijsindex mist aansluiting op praktijk en gebruikers
Geslaagde ICT vraagt om co-creatie met de gebruikers. Bij de introductie van de Verwijsindex is met de gebruikers echter te weinig rekening gehouden. Men moet, niet slechts in een pilot maar langdurig, tijd en ruimte nemen om samen met de professionals een systeem te ontwikkelen dat zich goed verhoudt tot bestaande praktijken. Nu is dat vaak niet het geval. Als de Verwijsindex de aanleiding is voor opheffing van buurtnetwerken, wordt professionele samenwerking slechter. In andere gevallen voegt ze weinig toe aan bestaande samenwerkingen. Professionals bespreken bijvoorbeeld een kind eerst in een Zorgteam of een ander samenwerkingsverband vóór ze een signaal in de Verwijsindex zetten. Het is dus niet de ICT die samenwerking entameert, maar het zijn de bestaande samenwerkingsrelaties die worden gebruikt.
De professionele en juridische kritiek op het systeem, zoals privacyschending en toenemende bureaucratie, is door de overheid niet serieus genomen. Door een top-down traject van ‘snelle implementatie’ met een managerial focus op sturing en controle, politieke retoriek van ‘veiligheid’ en een wettelijke verplichting tot aansluiting op de Verwijsindex, was er geen ruimte om te leren van ervaringen van professionals en ouders. Zo kan de index die niet geschikt blijkt voor vroegsignalering, zich ook niet verder ontwikkelen tot bijvoorbeeld een instrument om ‘kinderen in zorg’ in plaats van ‘risicojongeren’ te registeren. De Verwijsindex lijkt op vele andere ICT-projecten van de overheid waar ICT als magic bullet wordt gepresenteerd en het belang van sociale inbedding wordt onderschat. ICT-infrastructuren blijken steeds weer moeilijker dan beleidsmakers denken, maar het lijkt alsof zij makkelijker de praktijk de schuld geven dan zichzelf eens achter de oren krabben.
Publiek debat over innovaties is belangrijk
Ondanks aanwijzingen dat de Verwijsindex een problematisch instrument is, is deze in 2015 ongewijzigd en zonder publieke discussie opgenomen in de nieuwe Jeugdwet. Ook al staat risicosignalering op gespannen voet met de transformatiedoelstellingen van normaliseren en de-medicalisering, toch blijven gemeenten verplicht ermee te werken.
Het is kennelijk moeilijk voor beleidsmakers om de signalen over de werking van dit instrument goed te duiden. Eenvoudig kijken naar aantallen signalen, zoals vele evaluaties doen, is niet toereikend. Het is belangrijker om de samenhang te onderzoeken tussen de opkomst van risicodenken en de wijze waarop dit de relatie tussen politici en beleidsmakers, professionals en ouders schaadt. Want terwijl samenwerking tussen ouders en professionals in het jeugddomein als steeds belangrijker wordt gezien, zet dit risico-instrument beiden buiten spel en stimuleert ze eerder wantrouwen dan vertrouwen.
De geschiedenis van de Verwijsindex laat zien waarom het organiseren van publiek debat over innovaties in het jeugdveld belangrijk is. Het levert een extra test op en dwingt om een techniek niet alleen in de politieke arena of op de tekentafel als veelbelovend te presenteren, maar beloften ook in de praktijk waar te maken. Omdat de Verwijsindex geen groot succes is, valt het met de totalitaire verleiding wel mee. Maar er is wel disproportioneel veel tijd, energie en geld gestoken in een instrument dat ‘the wrong tool for the job’ is.
Inge Lecluijze en Klasien Horstman werken bij de Universiteit Maastricht. Dit artikel is gebaseerd op het proefschrift van Lecluijze: ‘The wrong tool for the job. The introduction of the Child Index in Dutch child welfare’. Maastricht: Universitaire Pers, 2015.
Afbeeldingsbron: Mike Licht (Flickr Creative Commons)