Mentorschap draagt bij aan sociale vernieuwing

Jongeren en vrijwilligers kunnen beide baat hebben bij mentorschap. Het succes valt of staat met het bieden van goede ondersteuning en het scheppen van realistische verwachtingen. Onder die condities kunnen mentorschappen werkelijk bijdragen aan een positieve ontwikkeling.

‘Een mentor voor iedereen aan de onderkant’ kwam in 2006 als eerste uit de bus bij het vaststellen van de Sociale Agenda door de Volkskrant, de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en het Tijdschrift Sociale Vraagstukken. Met de Sociale Agenda zochten partijen antwoord op de vraag wat nu écht de belangrijkste sociale problemen van deze tijd zijn en hoe deze het beste kunnen worden opgelost.

Vanaf de jaren negentig zijn mentorprojecten als paddenstoelen uit de grond geschoten; een groei die de afgelopen jaren nog verder is toegenomen. In talloze initiatieven worden vrijwillige mentoren en coaches gekoppeld aan jongeren die kampen met problemen thuis of op school. Hebben dergelijke projecten bestaansrecht; zijn ze effectief en aan welke voorwaarden is dat verbonden?

Recent onderzoek van het Instituut voor Integratie en Sociale Weerbaarheid (ISW) van de Rijks Universiteit Groningen naar een grootschalig landelijk stimuleringsprogramma voor mentorprojecten, laat zien dat jongeren die kampen met problemen thuis of op school gebaat zijn bij mentorschap. In de onderzochte projecten, die deel uitmaken van het Stimuleringsprogramma Mentorprojecten van het Oranje Fonds,  is een (vrijwillige) mentor of coach gekoppeld aan een jongere die op school of thuis met problemen kampt. Voor  een deel van de  4222 jongeren is mentorschap een effectief instrument gebleken om hun leven (weer) op de rails te krijgen

Het hebben van een mentor vergroot het zelfvertrouwen en de leervaardigheden van jongeren. Doordat ze begeleid worden door een mentor zitten ze beter in hun vel en weten ze makkelijker hun weg te vinden op school. Maar ook hun sociale vaardigheden en sociale netwerk verbeteren  gedurende het mentortraject. Ze durven meer voor zichzelf op te komen en weten sneller  contact te leggen met anderen. Daarnaast weten ze beter aanspraak te doen op familie, vrienden, klasgenoten en leerkrachten bij ramp en tegenspoed. Wanneer we bedenken dat de mentees vaak jongeren zijn die weinig sociale steun krijgen en een klein sociaal netwerk hebben waar ze op terug kunnen vallen, dan zijn deze resultaten bemoedigend, vooral omdat mentortrajecten  eindig zijn en de jongere  op een gegeven moment op eigen benen zal  moeten staan.

Mentorschap biedt weinig houvast bij complexe problematiek

De meerwaarde van het ISW- onderzoek tegenover  ander (landelijk) onderzoek naar mentorschap  is dat het ontwikkelingen inzichtelijk heeft gemaakt door uitkomsten aan het eind te vergelijken met de beginsituatie, dus voordat de jongere aan de mentor is gekoppeld. Bovendien worden de bevindingen verder versterkt door een geringere ontwikkeling op de gevonden resultaten bij een vergelijkbare groep jongeren die geen mentor hebben gehad. Waar dit onderzoek vooral de ontwikkeling van psychologisch welbevinden en vaardigheden laat zien, blijkt uit recent onderzoek van het Centraal Planbureau dat mentorschap tot een significant lagere schooluitval onder jongeren leidt.

Maar niet elk mentortraject haalt de eindstreep. Ruim een kwart van de jongeren haakt voortijdig af, vaak vanwege een meervoudige, complexe problematiek bij de jongere zelf. In die gevallen biedt mentorschap te weinig houvast voor de jongere of is de mentor niet in staat om adequate ondersteuning te geven en is doorverwijzing naar professionele hulpverlening de betere oplossing. Een vrijwillige mentor is vaak zelf geen professional. Wel zien we dat de mentor een belangrijke signaleringsrol kan vervullen in een mogelijke doorverwijzing. In meer dan 60 procent van de  trajecten die vanwege te zware problematiek worden afgebroken, volgt een succesvolle doorverwijzing van de jongeren naar een professionele instantie. Een lichtpuntje is dat de uitval voor de ‘zwaardere gevallen’ weliswaar hoger ligt dan bij de andere jongeren, maar dat zij, als zij wél het mentortraject afmaken een sterkere ontwikkeling in hun zelfvertrouwen laten zien.

Niet alleen de achtergrond van de mentee bepaalt of de eindstreep wordt gehaald, ook de mentor heeft hierin een belangrijke rol. Motivatieproblemen van jongeren gedurende het traject zijn funest voor de inzet van de mentor. Realistische verwachtingen scheppen vanuit het project in training en intervisie kunnen dit deels ondervangen door (te) ambitieuze doelen bij te stellen naar het maken van kleine stappen. Daardoor zijn mentoren beter in staat om mee te buigen in de grillen van jongeren. Natuurlijk zijn daar grenzen in. Jongeren die  keer op keer niet komen opdagen op een afspraak maken het de vrijwilliger moeilijk om gecommitteerd te blijven.

Sleutel ligt in realistische verwachtingen

Realistische verwachtingen scheppen is de sleutel tot behoud van mentoren. Projecten hebben er baat bij dat hun vrijwilligers voor een tweede of derde ronde gaan. Behoud  van kennis en ervaring verhogen de kwaliteit van de ondersteuning. Tot voorheen waren vrijwilligers trouw aan hun organisatie. Maar sinds de vrijwilliger ‘oude stijl’ die ‘goeddoen voor een ander’ als primaire drijfveer heeft, steeds meer plaatsmaakt voor de ‘nieuwe vrijwilliger’ die eigen leeropbrengsten ook belangrijk vindt, is dat lastiger geworden. Het zijn vrijwilligers die sneller op zoek te gaan naar iets anders wanneer zij er te weinig uit halen. Juist deze groep vrijwilligers is sterk vertegenwoordigd in de onderzochte mentorprojecten. Ruimte bieden om zelf invulling te geven aan het mentortraject maar ook mogelijkheden aanbieden om ervaringen uit te wisselen zijn naast eerder genoemde realistische verwachtingen belangrijke factoren om deze vrijwilligers voor langere tijd te committeren.

Al met al dragen mentorprojecten bij aan een positieve ontwikkeling van jongeren, mits adequaat begeleid door de mentor en goed ondersteund vanuit de projectorganisatie. De effecten van mentorschap beslaan echter een breder kader dan alleen de individuele ontwikkeling. Mentorprojecten mobiliseren mensen die nog niet eerder vrijwilliger zijn geweest. Het vrijwilligersbeleid van de onderzochte mentorprojecten laat zien dat 36 procent van de mentoren ‘het voor het eerst doet’. Wanneer we bedenken dat eerdere vrijwillige inzet een voorspeller is van toekomstige vrijwillige inzet, vervullen mentorprojecten een belangrijke rol in het aanmoedigen van participatief burgerschap. Mentorprojecten passen daarmee in de visie van veel gemeentes binnen Nederland over de vernieuwing van het sociale domein waarin zelfredzaamheid en vrijwillige inzet van burgers  gestimuleerd wordt.

Dr. Menno Vos is onderzoeker bij het Instituut voor Integratie en Sociale Weerbaarheid (ISW) van de Rijksuniversiteit Groningen. Dit artikel is gebaseerd op onderzoek naar het Stimuleringsprogramma Mentorprojecten, dat gefinancierd is door het Oranje Fonds. De volledige rapportage is vanaf 20 december 2012 te downloaden op: www.instituutisw.nl.