Minder CO2-uitstoot: sociale spanningen zijn niet uit te sluiten

Dossier

Leven met minder CO2

We moeten anders gaan consumeren en energie opwekken. Geen auto’s meer die op benzine of diesel rijden en geen verdere groei van vliegvakanties. Het vertrouwde aardgas verdwijnt uit onze huizen en we moeten een biefstukje voortaan laten staan. Ingrepen en offers zijn nodig, met mogelijk maatschappelijke weerstand tot gevolg.

Begin december 2016 maakte minister Kamp zijn energieagenda bekend. Daarin schetst hij de route voor de energietransitie om de CO2-uitstoot per 2050 met minimaal tachtig procent te verminderen. Dat is nodig om de opwarming van de aarde te beperken tot minder dan twee graden Celsius, zoals in het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 is afgesproken. Naast CO2- emissies zijn echter ook emissies van methaan en lachgas relevant. Deze broeikasgassen komen vooral vrij bij de productie van rood vlees en zuivel. Een vermindering van broei­kas­gas emissies met minimaal tachtig procent is alleen mogelijk door andere energiebronnen te gebruiken en anders te consumeren.

Daarmee treft de broeikasgasemissiereductie diverse aspecten van het dagelijks leven. Verwarming, vervoer, vakanties en voeding zijn samen goed voor twee derde van de broeikasgasemissies als gevolg van consumptie (het totaal aan emissies bij productie, gebruik en afdanken). Richting 2050 moeten huizen en straten ‘op de schop’. Het sinds de jaren zestig van de vorige eeuw in ons land zo vertrouwde aardgas als warmtebron voor stoken en koken verdwijnt goeddeels en maakt plaats voor goed geïsoleerde en energieneutrale woningen, met warmtepompen, warmtenetten en elektrisch koken. Welke techniek het beste en goedkoopste is, verschilt per wijk of dorp.

Sociale en politieke spanningen zijn allerminst uit te sluiten

Het realiseren van tachtig procent emissie reductie is niet alleen een forse technische opgave maar ook een grote sociale opgave. Hoe komen bewoners van een flat, wijk of dorp tot een collectieve beslissing over wanneer over te gaan op welke techniek om het aardgas te vervangen? Financiële en andere belangentegenstellingen, en daarmee sociale en politieke spanningen, zijn allerminst uit te sluiten.

Diesel- en benzineauto’s zullen in 2050 grotendeels zijn vervangen door elektrische auto’s, rijdend op groene elektriciteit. Aangezien elektrische vliegtuigen niet in het verschiet liggen en er niet voldoende biobrandstof beschikbaar is ter vervanging van kerosine, is een onbeperkte groei van vakantievliegverkeer onmogelijk. Vliegtickets zullen niet nog goedkoper worden, maar eerder veel duurder. Voor velen zit een weekeindje New York er dan niet meer in. Minder consumptie van vlees, vooral dat van herkauwers, en van zuivel helpt broeikasgasemissies te reduceren. Maar zelfs een ingrijpende aanpassing van het voedingspatroon leidt niet tot de gewenste broeikasgasemissiereductie. Dus moeten ter compensatie extra emissie reducties op andere vormen van de consumptie gerealiseerd worden.

Dat het gebruik van fossiele brandstoffen drastisch moet worden ingeperkt impliceert het gebruik van andere energiebronnen zoals biomassa, zonne- en windenergie. De ervaring leert dat grootschalige plaatsing van windturbines maatschappelijke weerstand kan oproepen, of het nu op zee of op land is. Tegen kernenergie bestaat eveneens veel weerstand. Wanneer er toch nog substantieel fossiele brandstoffen gebruikt worden, is opvang en ondergrondse opslag van de CO2 een alternatieve vorm om emissies te reduceren. Zoals in Barendrecht bleek, is het vinden van een locatie om CO2 op te slaan maatschappelijk gezien echter allerminst een gelopen race.

Omslag zal niet vanzelf gaan en offers vergen

Het reduceren van CO2-emissies raakt mensen als consument én als burger. Is het realistisch te verwachten dat een omslag naar consumptiepatronen en energieopwekking met drastisch minder broeikasgasemissies vanzelf tot stand komt? Het lijkt ons van niet. Eerdere energie­transities, de overgang naar elektrische verlichting en de introductie van aardgas, stuitten destijds op weerstand en vergden stevige overheidsbemoeienis, ondanks dat er toen voor consumenten directe voordelen op korte termijn te behalen waren. De huidige energietransitie is gericht op het oplossen van collectieve mondiale problemen in de toekomst, waar niettemin nu al ingrepen en offers voor nodig zijn.

Adaptieve overheid moet sturen en toezicht houden

De overheid draagt als vertegenwoordiger van het collectief belang de verantwoordelijkheid om de gestelde klimaatdoelen te bereiken. Maar de overheid kan het niet alleen, zowel burgers als bedrijven zullen bijdragen moeten leveren. Gewoontegedrag en korte-termijn belangen zijn hindernissen richting emissiereductie. De overheid kan vanuit haar positie als regisseur en marktmeester burgers, consumenten en bedrijven helpen over deze hindernissen heen te stappen. Daarbij verwachten zij dat de overheid heldere lange-termijn doelen stelt en met veranderende omstandigheden meebeweegt.

Dat vraagt om een adaptief beleid bij de inzet van zowel technologie als sturing, door alle opties open te houden en op basis van voortschrijdend inzicht keuzes aan te scherpen. De wijze van sturing is daarbij mede afhankelijk van de technologie. Zo vragen beslissingen over CO2-opslag om een centrale afweging, maar kan energiebesparing in huishoudens een zaak van burgerinitiatief, marktwerking en decentralisatie zijn.

Een open en zoekende houding van de overheid mag niet worden verward met een vrijblijvende en afwachtende houding. De uitdaging om te gaan consumeren binnen de grenzen van de twee gradendoelstelling vergt duidelijke doelen en vaste stippen op de horizon om ontwikkelingen in samenleving en economie richting te geven, maar ook toezicht op het maken van afspraken en op de naleving daarvan. Mochten de gestelde klimaatdoelen desondanks niet tijdig worden gehaald, resteert meer dwingend beleid. Dat de overheid met mondiger en veeleisender burgers te maken heeft dan ten tijde van de introductie van elektriciteit (een eeuw geleden) en aardgas (vijftig jaar geleden) maakt haar rol niet eenvoudiger.

Andries van den Broek werkt bij het Sociaal en Cultureel Planbureau en Kees Vringer bij het Planbureau voor de Leefomgeving. Dit artikel is gebaseerd op een hoofdstuk dat zij samen schreven voor het onlangs verschenen Sociaal en Cultureel Rapport 2016: De toekomst tegemoet. Den Haag: SCP, 2016.

Foto: Hartwig HKD (Flickr Creative Commons)