Niet meer, maar betere gesprekken tussen overheid en burgers zijn nodig

Meer contacten tussen burgers en overheid zouden bijdragen aan het oplossen van sociale problemen, zo is het idee. Maar dat is te makkelijk gedacht. Zoals je een relatiecrisis niet oplost door uitsluitend meer met elkaar te praten, zo zijn meer face to face-contacten tussen overheid en burger ondoordacht.

In de adviezen van gerenommeerde adviesorganen (Rob, 2012; WRR, 2012, Rmo, 2013) over de participatiesamenleving valt te lezen dat een intensivering van het contact tussen burgers en overheid nodig is. De gedachte is dat contacten tussen burgers en overheid bijdragen aan betere oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken en draagvlak bij betrokkenen (instrumenteel perspectief). Ook wordt interactie een belangrijke rol toegedicht in het versterken van het vertrouwen van burgers in de overheid (democratisch perspectief). Overigens vindt slechts de helft van de participerende burgers dat samenwerking daadwerkelijk bijdraagt aan wederzijds begrip en vertrouwen (Benchmark Burgerparticipatie, 2012).

In beleidsjargon heet het dat de overheid moet leren ‘denken vanuit de burger’, waarvoor ‘tweerichtingsverkeer’ nodig is en dat het gaat om het maken van ‘verbindingen’ waarvoor ‘intensieve interactie via verschillende kanalen’ nodig is en waarbij zogenaamde ‘verbinders’ een belangrijke rol spelen met als doel het ‘aansluitingsvermogen van de overheid bij de samenleving te versterken’. De nadruk ligt op meer contact waarbij niet duidelijk wordt hoe contacten moeten verlopen om daadwerkelijk bij te dragen aan betere oplossingen en het versterken van wederzijds vertrouwen. Immers, zoals je een relatiecrisis niet oplost door uitsluitend meer met elkaar te praten, verbetert ook de relatie met burgers niet automatisch als er meer contact is. Met andere woorden of praten helpt, hangt af van de aard en het verloop van de gesprekken.

Bij gemeenten is burgerparticipatie eerder uitzondering dan regel

De verantwoordelijkheid voor het intensiveren van de contacten met burgers legt het Rijk grotendeels op het bordje van de lokale overheid. Het ligt natuurlijk voor de hand dat er naar gemeenten gekeken wordt, maar juist daar is (burger)participatie eerder regel dan uitzondering is. In 60 procent van de gemeenten is participatie verankerd in het gemeentelijk beleid en de top 3 van meest gebruikte methodes bestaat – al jaren - uit allerlei soorten bijeenkomsten: (thema)bijeenkomsten, inspraakbijeenkomsten en wijk-, dorps- of stadsgesprekken (Prodemos, 2014).

In gemeenten vinden zo dus jaarlijks vele duizenden gesprekken plaats met burgers. Voor ambtenaren zijn bijeenkomsten met bewoners vaak een vanzelfsprekendheid, waarbij voor de voorbereiding ervan een beroep wordt gedaan op ervaringskennis en gezond verstand. Een pleidooi voor meer contact op lokaal niveau terwijl daar al heel veel gebeurt en zonder dat duidelijk is wat het effect is van face to face contact, is wat ondoordacht.

In wetenschappelijke publicaties wordt het belang van face to face-contact, als onderdeel van burgerparticipatie, eveneens steeds vaker benadrukt (o.a.Van Woerkum & Aarts, 2008). Juist in dergelijke gesprekken vindt er uitwisseling plaats van verschillende perspectieven op een vraagstuk en de mogelijke oplossingen. Echter er is weinig onderzoek dat zich expliciet richt op het verloop van de gesprekken tussen burgers en overheid, en het effect hiervan in de beleving van burgers, ambtenaren en bestuurders.

Er is vaak weinig vooruitgang bij face to face-contact

Natuurlijk is er - wetenschappelijk en toegepast - onderzoek naar burgerparticipatie waarbij er soms ook aandacht is voor face to face-contacten. Zoals bekend laten deze onderzoeken zien dat de hoge verwachtingen van participatie lang niet altijd worden waargemaakt (o.a. Aarts & Leeuwis, 2010; Turnhout e.a, 2010; Van Herzele & Aarts, 2012). De verklaring hiervoor wordt gezocht in de weinig innovatieve aanpak, de aanwezigheid van de usual suspects of het onvermogen om de opbrengst in te passen in bestaande beleid. Participatie wordt vooral gezien als een organisatorisch vraagstuk van de overheid waarbij maar weinig expliciet wordt gekeken naar het face to face-contact zelf.

Uit het weinige onderzoek (Bartels, 2012; Lems e.a., 2012; Specht, 2012) waarin face to face-contacten centraal staan komt een aantal interessante thema’s naar voren. Zo lijkt het erop dat vaak sprake is van dominante communicatiepatronen waardoor er maar weinig vooruitgang wordt geboekt in gesprekken. De setting (de fysieke en overdrachtelijke inrichting) van bijeenkomsten zorgt ervoor dat dat burgers en ambtenaren maar moeilijk los kunnen komen van hun eigen rol. Verder zou het weleens zo kunnen zijn dat het belang van een bij het doel van het gesprek passende communicatievorm (bijvoorbeeld dialoog, overleg of debat) en de rolopvatting van de gespreksleider voor het verloop van het gesprek worden onderschat.

Niet meer, maar betere gesprekken

Samenvattend wordt face to face-contact belangrijk gevonden, maar is er onvoldoende inzicht in hoe deze gesprekken een rol spelen in participatieprocessen. Is het dankzij of ondanks face to face-contacten dat resultaten worden behaald in de samenwerking tussen burgers en overheid? (Bartels, 2012) Dat de kwaliteit van gesprekken een rol speelt bij het behalen van de doelstellingen van participatie spreekt voor zich, des te opmerkelijker is het dat de overheid er weinig oog voor heeft. Zij zou zich vooralsnog niet moeten richten op meer, maar op het voeren van betere gesprekken met burgers.

Christine Bleijenberg werkt bij de Hogeschool Utrecht, Noëlle Aarts en Reint Jan Renes bij Wageningen Universiteit.

 

Literatuur

Aarts, N., & Leeuwis, C. (2010). Participation and power: Reflections on the role of government in land use planning and rural development. Journal of Agricultural Education and Extension, 16 (2), 131-145.
Bartels, K. P. R. (2012). Communicative capacity: How public encounters affect the quality of participatory democracy. Glasgow: University of Glasgow.
Benchmark Burgerparticipatie. (2012). Participatie in beeld, Jaarrapport Benchmark Burgerparticipatie. Amsterdam
Herzele, A. v., & Aarts, N. (2013). "My forest, my kingdom!" Self referentiality as a strategy in the case of small forest owners coping with government regulation. Policy Sciences, 46(1), 63-81.
Lems, P., Aarts, N., & Woerkum, C. v. ( 2013). When policy hits the ground. An empirical study of the communication practices of project managers of a water board in conversations for collaborative governance. Environmental Policy and Governance, 23, 234-246.
Prodemos (2014). Monitor Burgerparticipatie 2013. Een inventarisatie van gemeentelijk beleid en activiteiten op het gebied van burgerparticipatie. Den Haag: Prodemos.
Raad voor het openbaar bestuur. (2010). Vertrouwen op democratie. Den Haag: Rob.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. (2013). Terugtreden is vooruitzien. Maatschappelijke veerkracht in het publieke domein. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
Specht, M. (2012). De pragmatiek van burgerparticipatie: hoe burgers omgaan met complexe vraagstukken omtrent veiligheid, leefbaarheid en stedelijke ontwikkeling in drie Europese steden. Amsterdam: Vrije Universiteit
Turnhout, E., Bommel, S. v., & Aarts, N. (2010). How participation creates citizens. Ecology & Society, 15 (2010) 4
Woerkum, C. v., & Aarts, N. (2008). The orientation of organizations to their environments. Journal of Public Relations Research, 20(2), 180-206.
WRR. (2012). Vertrouwen in burgers. Amsterdam: Amsterdam University Press.

 

 

Dit artikel is 3546 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (3)

  1. In mijn periode als raadslid (1998-2014) heb ik én de communicatie tussen overheid en burgers sterk en een klein beetje tussen burgers en overheid zien groeien. Terecht lees ik, gezien mijn ervaringen, dat zowel burgers als overheid te veel vasthouden aan hun posities met onder meer als gevolg dat beide partijen langs elkaar heen praten. Maar het allerbelangrijkste is wel dat praten altijd onvoldoende is. Praten moet gevolgd worden door gedrag en burgers krijgen te vaak om voor hen onbegrijpelijke redenen nul op hun request en/of blijkt op het einde van de rit dat wensen van burgers niet binnen het vastgestelde beleid passen, om financiële redenen niet gerealiseerd kunnen worden, e.d. Dan schiet praten natuurlijk ook niet op.

  2. Hoe kunnen we gemeenten en burgerinitiatieven goede en betrouwbare partners worden?
    Voor face to face dan wel publieke communicatie ten tijde van de huidige transities, spelen meer factoren mee, die zelden afdoende onderzocht worden. Veel gemeenten gaan weliswaar uit van de noodzaak om tot een ‘open en gelijkwaardige communicatie’ te komen met actieve burgers, maar die transparantie stelt hoge eisen aan de wijze waarop gemeenten intern functioneren. Het BewonersWeb, een burgerinitiatief in Amersfoort, hield onlangs een tweetal conferenties voor gangmakers van initiatieven. Daar kwamen ook de belemmeringen aan de orde die worden ervaren in contact met de gemeente. Kortom het verhaal gaat verder dan de wijze waarop er gecommuniceerd dient te worden. Op basis van een concrete casus werden de volgende belemmeringen vastgesteld.

    1) ‘De gemeente’ bestaat niet. Er is geen uniform beleid. Afdelingen werken langs en soms tegen elkaar in

    2) Er is geen consensus. In beleid over Burgerinitiatieven (BI’s) gaat de dienst vastgoed en grondbedrijf steevast uit van financieel rendement, andere diensten zoals veiligheid en wijkontwikkeling meer nadruk leggen op het belang van actief burgerschap. Beide opvattingen staan intern soms lijnrecht tegenover elkaar. In de gemeente ontstaan in toenemende mate twee kampen: progressieve ambtenaren die nauw willen samenwerken met BI’s en de conservatieve meerderheid die dat vooral maar ‘gedoe’ vindt. Dat speelt zich voor de burger onzichtbaar achter de schermen af. Ook de Raad is sterk onderling verdeeld.

    3) Een beginnend initiatief dat facilitering van de gemeente nodig heeft, verliest onnodig veel tijd in het doorgronden van de werking van het gemeentelijk apparaat. ‘Waar moet ik zijn, wie heb ik nodig, wat is de procedure, waar vind ik stukken?’ De vraag is of een vaste contactambtenaar daar verandering in kan brengen? Wij geloven meer in een ‘regieambtenaar’ die met mandaat tijdens het gehele traject een project door alle afdelingen loodst en bij voorkeur door bewoners wordt gekozen.

    4) De Raad opereert met grote afstand ten opzichte van BI’s. Dat betekent dat er veel tijd gaat zitten in lobbywerk om raadsleden te informeren

    5) Er bestaan geen afdoende kwalitatieve criteria op basis waarvan een aanvraag tot facilitering van een initiatief wordt gehonoreerd of afgewezen. Gevolg eindeloos lobbywerk op het niveau van ambtenaren, College en Raad.
    Gevaar:het gaat ten koste van de tijd die een BI heeft voor haar ‘core business’. In de Raad betekent dat soms dat een initiatief wordt omhelst door de ene partij, en andere partijen ervoor gaan liggen. BI’s als speelbal van politieke strijd. Voor een BI betekent dit dat veel bewoners in de achterban afhaken omdat ze gedesillusioneerd raken; de gangmakers dreigen in een geïsoleerde positie te geraken.

    6) Netwerkende BI’s zonder veel achterban scoren gemakkelijker dan meer gesloten (niet netwerkende) BI’s met veel aanhang: in de lijst incidentele subsidies voor organisatie (die zich soms als BI voordoen) duiken clubs op die geen enkele achterban hebben en niet ‘bottom up’ werken, maar ijzersterke contacten binnen de gemeente hebben

    7) De Gemeente zet externe adviseurs in, die vaak een eigen belang hebben (uurtje-factuurtje), die zich lang niet altijd aan afspraken houden en helder zijn over het mandaat waarmee ze werken.

    8) Ambtenaren zijn vaak slecht inhoudelijk op de hoogte van wat er zich in buurten en wijken afspeelt, niet door onwil, maar door werkdruk. Door bezuinigingen zijn veel ‘contactambtenaren’, zoals wijkmanagers, verdwenen.

    9) Rond politiek gevoelige thema’s valt er geen steun te verwachten van instellingen/organisaties die subsidieafhankelijk zijn, hoewel deze mondeling vaak benadrukken een BI belangrijk te vinden.

    10) Bureaucratie: regelingen en verordeningen vertragen de totstandkoming van een BI, die gefaciliteerd moet worden. Alleen de ‘diehards’ worstelen zich daar doorheen.

    11) Van het credo: ‘regie loslaten’ komt in de praktijk nog weinig terecht.

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *