Overal in het land experimenteren gemeenten met de uitvoering van welzijn en zorg ‘nieuwe stijl’. Ook Amsterdam is daar al een tijdje mee bezig. Dat gebeurt met allerhande teams: ‘Wijkzorgteams’, ‘Samen Doen teams’, ‘Om het Kind teams’, en in de toekomst ook met de ‘Klantteams werk en inkomen’. In totaal zal het in de toekomst om 132 teams gaan in 42 wijken/gebieden. Daarnaast zijn er een bescheiden aantal sociale wijkteams en is er ook nog een programma ‘bewonersgestuurde wijkaanpak’. Afgezien van een niet mis te verstaan coördinatievraagstuk, blijkt het in de praktijk niet mee te vallen om oog te hebben voor de zo nodige kracht van de burger, om die te vinden, te erkennen en een rol te gunnen.
Hoe kan dat? Als de wens zo groot is om die burger te vinden en te betrekken zou dat toch gewoon moeten gebeuren? Maar de beleidswens en de uitvoering gaan niet samen. Dat is vaak het geval (Lipsky 1980) omdat de uitvoering het resultaat is van interacties tussen actoren, en meestal zijn dat andere actoren dan de beleidsmakers. In de zoektocht naar en omgang met de actieve burger vallen in deze fase van de transitie een paar dingen op die het zien, erkennen en bereiken van de kracht van bewoners bemoeilijken: de zorggerichtheid van de uitvoerders en bestuurlijke en professionele drukte.
Nodig zijn geen zorgprofessionals maar mensen die kunnen verbinden
De nieuwe (wijk)teams zoeken hun rol en moeten zich verhouden tot andere teams en aanbieders in de buurt. Ze hebben het druk. Toch is dat niet de belangrijkste reden dat ze weinig oog hebben voor de kracht in de buurt. Door het soort van professionaliteit dat in deze teams samenkomt - verpleging, artsen en maatschappelijk werk - is de focus gericht op zorg en op helpen. Deze professionals hebben de blikrichting noch de tacit knowledge om naar het weefsel van (krachtige) netwerken in de buurt samenleving te kijken en aan te sluiten bij wat er al is.
En dat is veel. In de wijken waar het moet gebeuren heerst zelfs drukte. Er is vaak al een weefsel aan verenigingen, organisaties, netwerken. Denk aan sportverenigingen, speeltuintjes, buurttuinen, muziekverenigingen, koren, wandelclubs, kookclubs en nog veel meer. En de afgelopen jaren komen net als in alle andere grotere Europese steden nieuwe initiatieven op van groepen jonge en oudere creatieven, mensen die al dan niet met hulp van de overheid bijdragen aan de leefbaarheid van hun omgeving. Van de mobiele Mo Tuin in Transvaal tot de broedstraten van de Noorderparkkamer – het gaat om activiteiten die mensen energie geven, positief zijn en waar ze plezier en zingeving aan ontlenen. Juist in deze netwerken participeren mensen, maken ze zelf iets mogelijk, op eigen kracht.
Zulke reeds bestaande activiteiten vragen om professionals die kunnen verbinden, overzicht hebben, empatisch zijn, met groepen en vrijwilligers om kunnen gaan, kunnen produceren, kunnen netwerken, en zich zowel activerend, coachend als dienend kunnen opstellen. Dat is een andere deskundigheid dan van professionals die kunnen zorgen. Het zijn mensen die op hogescholen worden opgeleid in de studierichting Cultureel Maatschappelijke Vorming, zogenoemde ‘CMV’ers’.
Professionele drukte zit eigen kracht in de weg
De professionele drukte van de teams zit het aanboren van eigen kracht in de weg. In onderzoek dat de Hogeschool van Amsterdam doet naar een aantal proeftuinen van de gemeente valt op dat het niet altijd makkelijk is de burger te bereiken, zelfs als die centraal staat. Overheden werken elkaar soms tegen, en het blijkt ook niet altijd makkelijk om het werk nu echt aan de burgers over te laten en hen de regie te laten. Daar komt bij dat door de afslanking en herinrichting van het welzijnswerk en de nieuwe aanbieders van diensten er een wirwar is van professionals die een rol willen spelen.
Het aanboren van eigen kracht vraagt om bezinning. Op de rolverdeling en op de soort sociale professionals die we daarvoor nodig hebben. Dat vraagt van alle betrokkenen om grondig zelfonderzoek, van de overheid, van professionals, en ja, ook van degenen die ze opleiden.