Participatiesamenleving kan alleen slagen als sociale regels veranderen

Om de verzorgingsstaat sterk te houden, is het onder andere nodig om de ingeslopen en ongewenste consequenties van ver doorgevoerd gelijkheidsdenken te bestrijden. Daarvoor moeten dan wel de sociale regels over zelfredzaamheid en afhankelijkheid veranderen.

We hebben in de afgelopen eeuw als samenleving een enorme institutionalisering doorgemaakt. Er zijn talloze nieuwe organisaties, nieuwe beroepen en daarbij behorende formele en informele regels ontstaan. Volgens politici en beleidsmakers is het nu echter tijd om een deel van deze institutionalisering op te heffen, terug te draaien. Dat roept heel veel vragen op die terug te voeren zijn op het verschijnsel van sociale regels, op onze gedeelde opvattingen over ‘hoe het hoort’.

Institutionalisering werd lang gezien als een onomkeerbaar positief proces: elke verandering is een verbetering en als eenmaal is gekozen voor een bepaalde richting van verandering, dan zit je daar voortaan aan vast en zul je er verder op moeten doorbouwen, beweerden Berger en Luckmann in 1966. Elke nieuwe ontwikkeling werd per definitie geduid als ‘modernisering’, als evolutie van de samenleving tot een betere samenleving. Maar, zo analyseerde de socioloog Hirschmann in 1991, als dit vooruitgangsgeloof gelijk heeft met de stelling dat elke verandering vooruitgang betekent, dan heeft dat als consequentie dat het niet zoveel uitmaakt wat die volgende stap is. En dat is niet zo geloofwaardig natuurlijk. Want er zijn wel degelijk veranderingen denkbaar die negatief uitpakken.

Sociale regel nr. 1: bij problemen eerst een beroep doen op de voorzieningen

Twee jaar geleden liet ik in mijn proefschrift zien dat mensen sociale regels hebben gevormd die passen bij de verzorgingsstaat, bijvoorbeeld de opvatting dat zelfredzaam en onafhankelijk zijn betekent dat je geen beroep hoeft te doen op elkaar. Ik zag in mijn onderzoek hoe mensen als sociale regel hanteren dat wie problemen heeft, eerst een beroep moet doen op de voorzieningen van de verzorgingsstaat, en alleen als dat niet lukt een beroep mogen doen op elkaar als buren. En dit geldt juist voor mensen die hoog opgeleid zijn, want, zoals één van mijn respondenten het verwoordde: ‘We zijn goed genoeg opgeleid om te weten dat er structurele hulp bestaat. Ik zou de straat niet structureel willen belasten.’ Met andere woorden: we zijn liever afhankelijk van de staat dan van de straat. Tegelijkertijd bleek uit promotie-onderzoek van Lilian Linders dat mensen met een lagere opleiding en lager inkomen, in buurten met een lage sociale samenhang, een afkeer hadden van professionele hulpverlening en vooral hulp zochten bij lotgenoten, uit angst voor teveel bemoeienis of uit schaamte. Dus niet sterke schouders die kwetsbare mensen helpen, maar veel meer ‘lammen die blinden leiden’. Zij zijn dus ook niet graag afhankelijk van de straat, en evenmin van de staat. Dat lijkt mij niet de meest wenselijke situatie. We hadden de verzorgingsstaat juist ingericht om te zorgen dat wie het echt nodig heeft, hulp kan krijgen. Maar het lijkt erop dat de mensen die het harder nodig hebben, minder in staat zijn hulp te krijgen dan mensen die het minder hard nodig hebben.

Wijziging van formele regels leidde tot rechtsongelijkheid

De RMO stelde in 2004 in haar rapport ‘Verschil in verzorgingsstaat’ dat er drie soorten fouten de verzorgingsstaat bedreigden: de eerste fout doet zich voor als mensen die ondersteuning nodig hebben, geen zorg krijgen. Om deze fout te voorkomen zijn voorzieningen als een minimum inkomen, huisvesting, zorg en welzijn in het leven geroepen. Vervolgens gingen ook mensen die het minder urgent nodig hadden een beroep doen op de voorhanden voorzieningen, met als gevolg hoge kosten: een fout van de tweede soort. Ter voorkoming daarvan werd er gekort op die voorzieningen, of werd van mensen een eigen bijdrage gevraagd. Dat leidde tot fouten van de derde soort: er werd zoveel gekort op alle voorzieningen, dat ook de mensen die het wel hard nodig hadden, niet meer alle nodige ondersteuning kregen. Deze fouten konden volgens de RMO bestreden worden door niet langer generiek, aan iedereen dezelfde voorzieningen aan te bieden. Dat kan alleen door rechtsongelijkheid toe te staan. De ene persoon moet met zijn medische indicatie andere voorzieningen kunnen krijgen dan een andere persoon met dezelfde medische indicatie maar een andere sociale situatie. Dat is heel lastig in formele regels vast te leggen.

Informele sociale regels verander je niet met een wetstekst

Het ontstaan van dergelijke fouten lijkt mij een belangrijk argument tegen de stelling dat elke verandering ook een verbetering betekent. En dat het wel degelijk nodig kan zijn om stappen terug te maken in deze ontwikkeling. De RMO heeft het over de manier waarop formele regels het mensen moeilijker maakten om ondersteuning te krijgen. Maar ook informele regels dragen daaraan bij en juist die behoeven verandering. De opvatting dat zelfredzaam zijn - niet afhankelijk zijn van elkaar, maar snel een beroep doen op professionele voorzieningen -‘zo hoort’ moet veranderen. En wat dus ook moet veranderen is het hele stelsel van sociale regels dat daarbij hoort om te voorkómen dat mensen voor elkaar gaan zorgen, regels die onderlinge zorg ontmoedigen - bijvoorbeeld dat je elkaar alleen voor kortdurende hulp kunt vragen, op basis van wederkerigheid.

Het spannende is dat dergelijke informele sociale regels niet met een formele wettekst of met een opmerking in de toelichting bij die wettekst, zomaar zullen wijzigen. Toch gaat de overheid met de Wmo en het propageren van een ‘participatiesamenleving’ ervan uit dat de gegroeide praktijk omgedraaid kan worden. Waar mensen tot nu toe als regel hanteren dat goede buren elkaar niet teveel lastig te vallen, wil de overheid dat buren elkaar wel om hulp vragen. Mensen met psychiatrische problematiek die eerder naar een instelling konden omdat ze zich niet gedroegen ‘zoals het hoort’, moeten nu alsnog in een gewone buurt wonen en contacten opbouwen met hun buren. Dat veronderstelt een verandering in de gangbare informele sociale regels. En dat zal niet zonder weerstand gaan. De eerste rechtszaken zijn hierover al gevoerd. Over de vraag of er zomaar gekort kan worden op huishoudelijke hulp, en over de vraag of kinderen verplicht kunnen worden om voor hun ouders te zorgen.

Afhankelijkheid en kwetsbaarheid behoeven herwaardering

We zijn als samenleving bezig om opnieuw uit te vinden ‘hoe het hoort’. Of dat lukt wordt niet alleen bepaald door de uitkomsten van de strijd om de formele regels, in de politieke arena en in de rechtszaal. Het wordt ook bepaald door de vraag of onze gezamenlijke opvattingen over zelfredzaamheid en afhankelijkheid zullen veranderen. En als ze veranderen, hóe dat dan gebeurt. Als individuele zelfredzaamheid de norm blijft, zal afhankelijkheid van elkaar iets negatiefs blijven, en zal het moeilijk blijven voor mensen om een beroep te doen op elkaar. In plaats daarvan is volgens mij nodig dat in de eerste plaats afhankelijkheid opnieuw gewaardeerd wordt als iets basaal menselijks. Niet als iets negatiefs, maar als iets positiefs: we hebben elkaar nodig, vullen elkaar aan, kunnen alleen samen tot bloei komen.

Tegelijkertijd is nodig dat we erkennen dat er verschillen tussen mensen zijn, dat onder andere de ene mens kwetsbaarder is dan de ander. Dat betekent een belangrijke nuancering in het beroep op de ‘eigen kracht van mensen’. Juist ook daarin is het nodig verschil te maken. De kracht van de één moet meer aangesproken worden, terwijl van de ander zijn kwetsbaarheid juist gezien moet worden.

Als op deze manier afhankelijkheid en kwetsbaarheid worden her(r)ijkt, zal het niet langer gaan om ‘zelfredzaamheid’ als een koude plicht voor individuen, maar om ‘verantwoordelijkheid’ van mensen samen in warme gemeenschappen en netwerken. Waarbij ik ‘verantwoordelijkheid’ ook gebruik als een warm begrip, met de betekenis van: beantwoorden aan het doel waarvoor we geschapen zijn als mensen.

Marja Jager Vreugdenhil is lector samenlevingsvraagstukken bij hogeschool Viaa in Zwolle. Dit artikel is een verkorte versie van haar lectorale rede ‘Zo hoort het, Zwolle', 13 januari 2015.

 

Dit artikel is 4005 keer bekeken.

Reacties op dit artikel (4)

  1. Arm en rijk.
    Hoogopgeleid en laagopgeleid.
    Sterke schouders en kwetsbaren.
    Het wordt tijd dat wetenschappers die theoretisch zijn ingesteld eens gaan kijken wat anderen voor prachtige leefwereld in zich hebben.
    Hoe krachtig iedereen is op zijn manier.
    Als iedereen zich daar eens meer in ging verdiepen en vooral zou leren luisteren wat een ander voor goede oplossingen en kennis in zich heeft dan komt iedere wetenschapper er achter dat er geen verschil is tussen allerlei soorten mensen.
    Dit verhaal geeft aan dat dit niet gebeurt.
    Dit heeft gewoon met een hoge dosis verwaandheid te maken.
    Ik ben zelf zeer hoog opgeleid maar ik zou het zo nooit benoemen.
    Het wordt tijd dat we op een betere manier naar anderen gaan kijken en dit leren waarderen.

  2. Helemaal waar !
    Ieder mens heeft een mooie intelligente bron van kennis,kracht en ervaring in zich de kunst is alleen of je het wilt horen en zien.
    Zelfs prachtige mensen met een beperking in welke vorm ook geven geweldige informatie waar je heel veel aan hebt.
    Informatie die juist door wetenschappers niet worden ontdekt.
    Ieder mens heeft op zijn manier sterke schouders !

  3. Mooi stuk Marja,
    Afhankelijkheid als positief begrip.
    Lijkt een beetje op ‘samenredzaamheid’ zoals van Hilhorst, maar deze positieve lading is een soort van ‘omdenken’ en geeft het meer kracht.
    Dat vraagt wel een paradigmaswitch en die niet 1, 2, 3 gemaakt zal worden, want ze staat haaks op inividualisme.

  4. Creëer geen uitzonderingspositie maar hou wel rekening met elkaar. Zorg voor een goed basisfundament zodat mensen in kracht staan en ze niet voelen als een slachtoffer. Dan word het overleven in plaats van leven. Een verzorgingsstaat voorbij kijken naar noden die dus voor kwaliteit zorgen. Wijzen op het belang van een ervaringsdeskundige die meepraat bij het opstellen van dat fundament. Een opwaartse spiraal in een maatschappij waar een ieder uniek is maar wel gelijkwaardig om te mogen leven. Dan zullen mensen boven zichzelf uitstijgen als je behandeld wordt als de uitzondering op de regel werkt dat negatief.
    Elk mens heeft een talent en vaardigheden. Delen met elkaar: peerbycommunities, voedseltafels (in wijken in plaats van voedselbanken), een reikende hand naar een buur, een thuisloze etc niet om ‘goed’ te doen maar omdat dit een natuurlijke manier van zijn en handelen wordt. Mensen met een beperking niet afzonderen (uitzonderen) wel betrekken en denken als deelname aan de samenleving zoals iemand zonder zichtbare beperking ook leeft. Top!

Reageer

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *