Piketty heeft oog voor ongelijkheid maar ziet macht over het hoofd

Piketty  ziet de verdeling van inkomens en macht over het hoofd, schrijft Paul de Beer in een kritiek op Piketty. In plaats van vermogens af te romen door hogere belasting is het nuttiger vermogens te verdelen, bijvoorbeeld door werknemers uit te betalen in aandelen.

Capital in the Twenty-First Century van de Franse econoom Thomas Piketty heeft een schokgolf onder de economen teweeggebracht. Een enkeling heeft het boek al begroet als het belangrijkste economische werk sinds Marx’ Das Kapital. Niet alleen de titel geeft hiertoe aanleiding, maar ook de breedte en diepgravendheid van Piketty’s analyse.

De essentie van zijn boek is samen te vatten in drie elementaire formules, met als belangrijkste: r > g. Dit is een op empirisch onderzoek gebaseerde verwachting van Piketty: het rendement op vermogen, r, is hoger dan de groei van het nationaal inkomen, g. Het logische gevolg hiervan is dat vermogens in het algemeen sneller groeien dan het totale inkomen en dus ook dan arbeidsinkomens. Oftewel, in alledaags Nederlands, de vermogenden worden steeds rijker ten opzichte van andere inkomenstrekkers, en omdat vermogen erg ongelijk verdeeld is, leidt dit tot een steeds grotere concentratie van vermogen bij een klein deel van de bevolking. Haast onopgemerkt naderen we nu de scheve verhoudingen uit de negentiende eeuw.

De groeiende ongelijkheid van de inkomens uit arbeid

Zonder iets af te doen aan de prestatie van Piketty, is het goed ook de beperkingen ervan te onderkennen. De eerste beperking gaat over inkomens, de tweede over macht.

In de periode waarin de omvang en de concentratie van vermogen zijn toegenomen – ruwweg sinds de jaren zeventig of tachtig – is in de meeste landen ook de inkomensongelijkheid toegenomen. Piketty suggereert dat beide ontwikkelingen verband met elkaar houden. Hij laat echter ook zien dat alleen voor de allerrijksten (de top 0,1%) vermogen de belangrijkste bron van inkomen is. Voor bijna de gehele bevolking is dat arbeid of uitkering. De toename van de inkomensongelijkheid is dan ook voor het grootste deel toe te schrijven aan de groeiende ongelijkheid van arbeidsinkomens. Dat geldt zelfs voor de meeste topinkomens (de top 1%), denk aan de beloningen van topbestuurders in grote ondernemingen, de verdiensten van topartiesten, topsporters, topadvocaten, medisch specialisten en andere ‘vrije beroepen’. Inkomen uit vermogen vormt voor hen slechts een ondergeschikt deel.

Wat zijn de gevolgen van de concentratie van vermogens voor de machtsverhoudingen?

Dat brengt mij op de tweede beperking van Piketty’s analyse: het gebrek aan aandacht voor vermogen als bron van economische macht. Het onderscheid tussen kapitaal en vermogen is hierbij van belang. Bij kapitaal gaat het om de productiemiddelen zoals machines, gebouwen en grondstoffen, terwijl vermogen het materieel en financieel bezit betreft. Piketty heeft het, ondanks de titel van zijn boek, vooral over vermogen, en dat is misschien het meest wezenlijke verschil met Marx. Bij Marx ging het primair om kapitaal als bron van economische macht, en was vermogen, in de betekenis van rijkdom, hooguit een afgeleide. Bij Piketty staat juist vermogen als (individuele) bron van rijkdom en inkomen centraal. De vraag die voor Marx cruciaal was en waaraan Piketty grotendeels voorbijgaat, is wat de gevolgen zijn van de grote concentratie van vermogen voor de machtsverhoudingen in de economie. Daardoor blijft de vraag onbeantwoord hoeveel invloed de allerrijksten van vandaag uitoefenen op het economisch bestuur en daarmee op de aard en richting van de economische ontwikkeling.

In de negentiende eeuw ging de concentratie van vermogen gepaard met een samenballing van economische macht. De kapitalistische klasse van Marx bestond uit ondernemers die hun vermogen investeerden in fabrieken, banken, mijnen en schepen die zij zelf bestierden. Zij drukten daarmee een stempel op de ontwikkeling in de negentiende en vroege twintigste eeuw. Hun houding tegenover de arbeidersklasse was medebepalend voor de sociale ontwikkeling.

Voor de superrijken van vandaag geldt dat minder. De Forbes 500-lijst bestaat voor een groot deel uit vermogenden die hun kapitaal in activa hebben belegd en geen onderneming leiden. Tussen management en eigendom heeft zich een scheiding voltrokken. Naast de klasse van kapitaalbezitters is een klasse van managers ontstaan die tot de best verdienenden behoren, maar doorgaans niet tot de allerrijksten in termen van vermogen.

De macht ligt eerder bij de topmanagers dan bij de topvermogenden

De werkelijke economische macht lijkt eerder bij deze topmanagers te liggen dan bij de vermogenden die de aandelen in handen hebben. En voor zover het beleid van managers wordt beïnvloed door aandeelhouders, zijn dit niet de vermogenden zelf, maar de vermogensbeheerders van de beleggingsmaatschappijen waarin zij hun vermogen hebben ondergebracht. Die zetten de bestuurders van grote beursgenoteerde ondernemingen onder druk om voorrang te geven aan hoge rendementen op korte termijn. Anders gezegd, de economische macht lijkt steeds meer te liggen in de financiële sector.

Om de economische ontwikkeling bij te sturen in meer duurzame richting, zou dit mechanisme moeten worden aangepakt. Het zwaarder belasten van grote vermogens, zoals Piketty voorstelt, zal daaraan weinig veranderen.

Het probleem is niet de omvang van het vermogen, maar de scheve verdeling

Een progressieve vermogensbelasting à la Piketty zal de opbouw van vermogen afremmen. Het is de vraag of dat, kijkend naar de keerzijde van vermogen: het productiekapitaal, wenselijk is. Kapitaal als productiefactor, in de vorm van machines, computers, robots, transportmiddelen et cetera, is immers een belangrijke bron van welvaart.

Het probleem is niet de omvang van het vermogen, maar de zeer scheve verdeling. De vraag moet dus zijn hoe een meer evenwichtige vermogensverdeling kan worden gerealiseerd, zonder de groei van het vermogen te remmen.

Een van de manieren waarop dat kan, is werknemers laten delen in bedrijfswinsten. Niet door uitbetaling in contanten, maar in de vorm van aandelen. Als werknemers medeaandeelhouder worden van hun eigen bedrijf, vervaagt geleidelijk de scheidslijn tussen werknemers en aandeelhouders. Cruciaal is dat de werknemers hun aandelen niet van de hand doen, maar een aandelenkapitaal opbouwen. Dit lijkt het best te realiseren door de aandelen niet individueel uit te keren maar onder te brengen in een door de werknemers gezamenlijk beheerd fonds.

Werknemersaandelenbezit kan aan beide zijden van de vermogensverdeling positieve effecten sorteren. Via aandelenbezit kunnen werknemers invloed uitoefenen op het beleid van de onderneming, inclusief de beloning van de bestuurders. En doordat er via deze vorm van winstdeling meer vermogen in de onderneming blijft, wordt zij minder afhankelijk van externe kapitaalverschaffers, die vaak meer op de korte termijn zijn gericht.

Paul de Beer is bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de UvA.

 

Dit is een sterk ingekorte versie van een artikel dat verscheen in een webeditie over Piketty van het maandblad S&D van de Wiardi Beckman Stichting.