Re-integratie van arbeidsgehandicapten kan beter

Mensen met arbeidsbeperkingen moeten naar vermogen meedoen op de arbeidsmarkt, zo is de bedoeling van de Participatiewet. Desondanks kleven er onbedoelde consequenties aan de huidige re-integratiepraktijk, zoals uitsluiting van passende ondersteuning.

Iedereen een betaalde baan is een mooi beleidsideaal. Arbeidsparticipatie wordt gezien als middel bij uitstek om mensen deel te laten nemen aan de samenleving en hierdoor het welzijn van zowel individu en maatschappij te bevorderen. In de praktijk blijkt dit echter moeilijk te realiseren, zeker voor mensen met arbeidsbeperkingen. Voor mijn proefschrift analyseerde ik hoe arbeidsre-integratie werkt in de praktijk aan de hand van levensverhalen van re-integranten met arbeidsbeperkingen en diepte-interviews met re-integratieprofessionals en stelde de vraag wat we daarvan kunnen leren.

Mogelijkheden staan centraal, beperkingen worden genegeerd

Veel re-integratietrajecten starten vanuit het principe: 'we gaan uit van wat je nog wel kan'. Het zijn niet langer 'beperkingen', maar 'mogelijkheden' die centraal staan. Precies deze eenzijdige focus op mogelijkheden werkt beperkend. Ten eerste worden mogelijkheden vaak cognitief benaderd: de verwachting is dat iemands mogelijkheden op de arbeidsmarkt toenemen door te verkennen hoe deze persoon denkt over werkhervatting. Deze benadering nodigt niet uit tot het ontwikkelen van nieuwe perspectieven op werk en houdt geen rekening met doorleefde ervaringen van (on-)mogelijkheden. Ten tweede is de aanname sterk aanwezig dat er uiteindelijk een stabiele gezondheidssituatie bereikt wordt die de basis vormt voor werkhervatting. Verhalen van re-integranten laten zien dat deze stabiliteit vaak niet realistisch is. Hun ervaringen tonen dat werkhervatting met (on-)mogelijkheden betekent dat je juist met de grilligheid moet leren omgaan die beperkingen met zich mee kunnen brengen. Ten derde worden in arbeidsre-integratietrajecten re-integranten actief geframed als werknemers met mogelijkheden. Re-integranten ervaren de druk om hun beperkingen zoveel mogelijk te verbergen en alleen hun mogelijkheden te tonen. De relevante vraag wat het concreet betekent om met (on-)mogelijkheden aan het werk te gaan wordt in deze logica niet gesteld. Hierdoor is het ook voor werkgevers onvoldoende duidelijk waar een werkplek aan moet voldoen. 

Mensen worden paradoxaal genoeg uit hun kracht gezet

Aansluitend bij het mogelijkhedenparadigma, wordt ingezet op het versterken van de eigen kracht van de re-integrant. Deze empowerende benadering lijkt veelbelovend. Uit de verhalen van re-integranten kwam naar voren dat hun eigen kracht samenhangt met onderlinge afhankelijkheid van naasten, met proberen een zo goed mogelijk leven te leiden, met balanceren tussen activiteit en rust, met omgaan met de veranderlijkheid van beperkingen en met leren door te doen. Ons onderzoek liet echter zien dat in re-integratietrajecten hele andere verwachtingen over 'eigen kracht' ingebakken zitten. Zo werd er van cliënten verwacht dat ze een actieve, autonome keuze maken om (weer) deel te nemen aan het arbeidsproces. Deze interpretatie van 'eigen kracht' brengt specifieke verwachtingen met zich mee over hoe cliënten zich zouden moeten gedragen - autonoom en reflectief - en over hoe professionals zouden moeten handelen - cognitief gericht op het individu. Dit zijn verwachtingen die vaak niet aansluiten bij het dagelijks leven van mensen met arbeidsbeperkingen. De specifieke  voorwaarden die aan eigen kracht verbonden worden, zetten mensen paradoxaal genoeg uit hun kracht. Zo werden trajecten stopgezet wanneer een cliënt vanwege gezondheidsklachten niet volledig deel kon nemen en werd nauwelijks aandacht besteed aan het combineren van werk met een complexe thuissituatie. Cliënten ontvingen dus niet de ondersteuning die zij nodig hadden om in hun eigen kracht te staan. Deze subtiele vorm van uitsluiting kan voorkomen worden door te  vertrekken vanuit de dagelijkse werkelijkheid van de cliënt.

Professionele intervisie in plaats van afrekencultuur

Re-integratiebureaus krijgen betaald vanuit het principe 'no cure, less pay': op het moment dat een cliënt met een traject start ontvangt het bureau een deel van de begrote kosten. Als een cliënt zes maanden een betaalde baan heeft, wordt het resterende bedrag uitbetaald. Deze financiële structuur beïnvloedt de praktische uitvoering van arbeidsre-integratie. Het is een perverse prikkel die afroming in de hand werkt: er wordt de meeste energie gestoken in cliënten die het meest waarschijnlijk duurzaam aan het werk gaan. Doordat alleen het eindresultaat telt, is het traject geslaagd, dan wel mislukt. Deze dichotome uitkomst is weinig motiverend voor cliënten en professionals die dit resultaat niet behaald hebben. Al het werk dat verzet is tijdens het traject en alle (tussen)resultaten die geboekt zijn, lijken er niet meer toe te doen. Deze eenzijdige waardering van het eindresultaat nodigt niet uit om te leren van wat er in het re-integratieproces gebeurd is. Juist het proces centraal stellen in plaats van het etaleren van het eindresultaat kan professionele reflectie en intervisie bevorderen. Door te benoemen welk werk er tijdens een traject verzet wordt en met andere professionals te reflecteren op wat er goed ging en wat niet, kan de kwaliteit van dienstverlening verhoogd worden.

Het beeld van ‘de gezonde werknemer’ vormt de blauwdruk voor re-integratieondersteuning. Deze norm moet ter discussie gesteld worden om inclusieve arbeidsmarktactivering mogelijk te maken. Dan kan er aangesloten worden bij zowel de mogelijkheden als beperkingen van 're-integranten', worden professionele reflectie en intervisie gestimuleerd, worden meer inclusieve beleidskaders ontwikkeld, krijgen werkgevers handvatten om passende werkplekken te creëren en komen er publieke verantwoordingskaders die het mogelijk maken om te blijven leren van deze participatiepraktijken.

Lineke van Hal werkt als projectleider participatieondersteuning bij Zorgbelang Gelderland. Dit artikel is een samenvatting van haar proefschrift ‘Working on Activation. Analyses of stories about vocational rehabilitation of people with disabilities in the Netherlands’, Maastricht, 2013. Het proefschrift is hier te downloaden.