RECENSIE Van God los – of toch niet

Dat we sinds een jaar of vijftig van God los zijn gaan samenleven is voor sociaal werkers geen nieuws. Ze ervaren het dagelijks in de praktijk en bovendien werken ze in een sector met lange kerkelijke wortels. Mooi dus dat Hans Boutellier (in het dagelijks leven onder meer directeur van het Verwey-Jonker Instituut) een magnifieke studie heeft verricht naar de ontkerkelijking: ‘Het seculiere experiment – hoe we van God los gingen samenleven’.

 
Secularisering definieert Boutellier als ‘de afname van de sociaal regulerende functie van een gemeenschappelijk geloof in een (intentionele) hogere macht’ (p. 24) Die afname kwam volgens Boutellier in de jaren zestig van de vorige eeuw in een stroomversnelling, die hij als ‘revolutie’ typeert. We verlieten en masse de kerken en onderwierpen ons niet langer aan het kerkelijk gezag. Boutellier onderzoekt, welke maatschappelijke gevolgen het verdwijnen van dat houvast heeft gehad. Hij doet dat – na twee inleidende hoofdstukken waarin hij secularisering an sich problematiseert – door een vijftal ‘veldstudies’ waarin hij voor een deel eerder eigen onderzoek samenvat. Die studies gaan over criminaliteit, veiligheid, seksualiteit, integratie en de wetenschap. Bij elkaar levert dat een fascinerend beeld op.

De wereld is, deels door toedoen van de secularisering ‘totaal maar dan ook totaal veranderd’ (p. 174), maar een zooitje is het zonder God niet geworden. Jawel, sinds 1960 vertienvoudigde de geregistreerde criminaliteit, maar na 1995 trad juist een daling in, toch zonder dat we toen God in ere herstelden. Zelfcontrole en externe dwang lijken prima hand in hand te kunnen gaan. Intussen werden we met z’n allen wel steeds banger voor chaos. ‘Veiligheid’ werd een kernbegrip in de organisatie van de maatschappelijke orde. Sterker nog: het kreeg – hoewel een tamelijk ondefinieerbaar begrip – bijna metafysische proporties. Om een gevoel van veiligheid te creëren is de roep om surveillance (meer blauw op straat, camera’s, toezichthouders) enorm en dan zit je alweer bijna bij God op schoot. De staat als engelbewaarder of, in Boutelliers woorden: ‘Veiligheid als nieuwe voorzienigheid die toeziet, beschermt en onze geheimen kent’. (p. 103)

Over seksualiteit en integratie van minderheden (en zeker in combinatie met elkaar) is Boutellier nog het minst gerust. Het seksuele domein is in plaats van verboden terrein een openbare aangelegenheid geworden en dat is ‘niet onproblematisch’, onder meer door relatief veel seksueel geweld. Tegelijkertijd was er een gestage instroom van migranten, waardoor met name de grote steden ‘superdivers’ zijn geworden, dat wil zeggen: er is geen meerderheidscultuur meer. Bovendien is de Westerse cultuur er een van twijfel en scepsis en dat maakt haar weinig robuust tegenover absolute waarheidsaanspraken, bijvoorbeeld van fundamentalisten.

De wetenschap – onderwerp van Boutelliers vijfde veldstudie – heeft in samenhang met de secularisering een andere maatschappelijke functie gekregen. Ze nam de plaats in van een ‘hogere instantie’ in wiens naam besluiten worden gerechtvaardigd. Veel politieke besluiten worden gebaseerd op wetenschappelijke rapporten en andersom wordt veel wetenschap afhankelijk van de politiek.

Geen zooitje

Kortom, een ‘zooitje’ is het niet geworden sinds God uit het publieke domein verdween. Maar om nou te zeggen dat Boutellier onverdeeld positief is over ‘de seculiere conditie’, nee. ‘In de benadering van veel actuele vraagstukken ontbreken de grote waarden,’ zo constateert hij (p178). ‘Het politieke en publieke debat klinkt vaak hol of is – positiever geformuleerd – vooral heel praktisch.’ Hij munt daarvoor de term ‘pragmacratie’. Dat grote waarden ontbreken heeft er overigens mee te maken dat secularisering misschien wel verder gaat dan dat alleen God uit het publieke domein verdween: álle grote verhalen worden gewantrouwd. Wat resteert is een grenzeloos subjectivisme. ‘We hebben een moraal van onderop. Geen hogere instantie voor iedereen maar een soort immanente verbinding schuilt in ons seculiere samenleving.’ En: ‘Iedereen kan zonder problemen zijn eigen God kiezen […]. Sommigen doen dat heel fanatiek. En de meesten denken er zelf een te zijn. Omdat we nergens meer in geloven, kunnen we overal in geloven, en moeten we in onszelf gaan geloven. Maar het is moeilijk daarin te geloven […]’ (p. 191) Of nog anders gezegd: ‘Pragmatisme drijft op een zee van moraliteiten die we zelf bepalen.’ (p. 205)

Aangezien Boutellier ook God niet is, laat hij de lezer gelukkig wat confuus achter. Aanvankelijk met een soort achtbaangevoel om zo’n enorme variatie aan culturele verschijnselen overtuigend in het licht gezet te zien worden van secularisering. Maar bij nader inzien zijn er toch ook wat ongemakkelijkheden. Een voorbeeld: waarom noemt Boutellier het een experiment? Niet omdat het zou gaan om een ‘manipulatief onderzoek, waarin een experimentele conditie wordt vergeleken met een standaardconditie’, zo stelt hij; veeleer omdat het begrip ook kan betekenen dat je iets gaat ‘uitproberen en dan zien wat er gebeurt, een proces van trial and error.’ (p. 69) Elders duidt hij het zelfs aan als een ‘schijnbaar besluit daartoe in de jaren zestig’ (p. 17) waarvan hij zich voorstelt dat het genomen is door een ‘geheime synode’ (p. 24) aan wie hij zich aan het eind van het boek – in een schitterende passage – verantwoordt (p. 190). Door dat beeld van een experiment ontdoet hij het fenomeen enerzijds van zijn zwaarte (het is maar een probeersel), anderzijds lijkt het alsof hij er toch een intentie achter posteert, een soort goddelijke hand.

Ander voorbeeld: hoe radicaal was dat seculiere experiment? Boutellier spreekt enkele malen van een ‘revolutie’ die in de jaren zestig zou hebben plaatsgevonden, maar haalt ook de criminoloog Brongers aan, die in 1913 constateerde dat de onkerkelijkheid sinds het jaar 1900 met maar liefst 1500 procent was gestegen. Bovendien is ook volgens Boutellier religie nooit helemaal verdwenen en is – mede door de instroom van migranten – kerkelijkheid weer terug aan het komen. Het geloof in een hogere macht moge dan zijn verdwenen, er is een ander geloof voor in de plaats gekomen: particulier, authentiek, expressief. Dat ‘geloof’ wordt beleefd in een netwerksamenleving waarin alles relationeel en bespreekbaar is, sterker nog: met elkaar bespreken is de norm geworden en dat doen we dan ook volop, al dan niet op Facebook. Boutellier heeft het zelfs over een ‘emergente’ God, waarbij emergent staat voor eigenschappen van een systeem die niet kunnen worden toegeschreven aan de afzonderlijke elementen van dat systeem. God niet als oorzaak van het systeem, maar als effect; God als product van al die afzonderlijke verbeeldingen. Maar: is er dan nog wel sprake van secularisering? Misschien wel niet, stelt Boutellier zelf: ‘De vraag naar het bestaan van God is opgelost in een meerstemmige context, waarin het dichotome onderscheid tussen seculier en religieus langzaam lijkt te verdwijnen.’

Staatskerk

De laatste ongemakkelijkheid is van een andere orde en betreft de range van onderwerpen. Die is breed, maar nóg ontbreekt het sociale domein in engere zin: het sociaal werk, de WMO, de welzijnsinstellingen. Welzijn is toch een fenomeen dat moeiteloos met secularisering in verband is te brengen: parallel aan de ontkerkelijking kwamen gedachten op aan welzijn als het man made paradijs op aarde, de sociaal werker als misdienaar. Later gevolgd door de participatiesamenleving als nieuwe staatskerk en burgerkracht als oefening van geloof, hoop én liefde. Had de directeur van ons meest vooraanstaande sociale onderzoeksinstituut daar nou niet eens zijn gedachten over willen laten gaan. Tijd voor een interview…

Hans Boutellier, ‘Het seculiere experiment – hoe we van God los gingen samenleven’ is met ISBN 978-90-8953-621-1 uitgegeven bij Boom Filosofie. Er hoort een e-book bij over de reflecties van de schrijver tijdens zijn fietstocht naar Rome.