Het zindert in sociaal en bestuurlijk Nederland. De verantwoordelijkheden van gemeenten met betrekking tot zorg, jeugdzorg en arbeid worden enorm uitgebreid. Daarbij wordt steeds meer een beroep wordt gedaan op de zelfredzaamheid en ‘eigen kracht’ van individuele burgers en hun netwerken. Dit allemaal omdat Nederland een ‘participatiesamenleving’ moet worden. Sociale professionals en ‘de welzijnssector’ geven weinig tegengas. Integendeel, de retoriek waarmee de transities gepaard gaan lijkt op het eerste oog weerklank te vinden bij deze betrokkenen, getuige het toenemende aantal ‘krachtgerichte’ methodieken waarvan uitvoeringsinstellingen gebruik maken. Kritiek is echter wel degelijk op zijn plaats.
De Hogeschool Utrecht doet veelvuldig onderzoek onder maatschappelijk werkers, voogdijwerkers, jeugdzorgmedewerkers, opbouwwerkers, sociale wijkteams et cetera. En steeds weer blijkt dat zij vrezen voor de gevolgen van de decentralisaties naar gemeenten. Menig welzijnsprofessional kan talrijke cliënten noemen voor wie de veranderingen tot persoonlijke drama’s zullen leiden. Dat is een belangrijk argument om kritisch te zijn.
Ander waren dat ook al. Zo delen Tonkens en Duyvendak de zorg van professionals om het welzijn van de cliënt. Zij waarschuwen dat het informele netwerk van burgers overbelast dreigt te raken, en met name vrouwen onevenredig veel taken op hun bord krijgen. Het informele netwerk zal dus niet altijd de zorg kunnen leveren die nodig is, waardoor gaten ontstaan in de zorg voor kwetsbare burgers. Het kabinet Rutte lijkt voor het vullen van die gaten vooral te kijken naar de individuele burger of naar sociale gemeenschappen. Ondanks de weerzin van Rutte tegen ‘visie’ als onderligger van beleid, is het kabinetsbeleid dan ook overgoten met een ideologisch sausje waarin niet mis te verstane ethische keuzes worden gemaakt.
Eerste keuze van Rutte: autonomie ten koste van zorg
Allereerst maakt het kabinet Rutte een keuze voor autonomie, ten koste van zorg. Een keuze die overigens met optimistische, maar verhullende termen gelardeerd wordt. Burgers hebben ‘eigen kracht’ heet het, en moeten ‘zelfredzaam’ worden. Ontvangers van hulp leunen te veel op de overheid en dat moet maar eens afgelopen zijn. ‘De burger’ wordt daarmee weggezet als een undeserving blok aan het been van de samenleving. Iedereen heeft immers ‘eigen kracht’ en deze zou aangewend moeten worden om individuele (!?) problemen de baas te worden.
De retoriek over eigen kracht geeft een negatief oordeel over kwetsbaarheid, zoals ook Andries Baart op deze site betoogt. In de woorden van een door ons geïnterviewde sociaal werker: ‘Wordt de kwetsbaarheid die mensen hebben en de reden waarom ze dat hebben gezien, of wordt het bestraft?’
Nu lijkt dat laatste het geval te zijn. In weerwil van wat het kabinet van Rutte ons voorspiegelt, willen veel burgers namelijk helemaal niet van overheidshulp afhankelijk zijn. Maar gebruikers van welzijnsinstellingen en sociale voorzieningen zijn daar noodzakelijkerwijs in meer of mindere mate op aangewezen. En menig hulpverlener kan vertellen dat de hoeveelheid benodigde ondersteuning gepaard gaat met een afkeer van hulp bij zorgontvangers. Zorgwekkende zorgmijders heten ze, cliënten met een weerzin jegens alles dat naar professionele hulp riekt. Paradoxaal genoeg wordt bij deze doelgroep alles uit de kast gehaald om ze juist wel onder de vleugels van de overheid te brengen. Autonomie is dan ineens geen leidend principe meer. Onder de noemer van ‘bemoeizorg’, ‘er op af’ en ‘achter de voordeur’ dringt de systeemwereld van de overheid rüchsichtlos de leefwereld van deze burgers binnen.
Tweede keuze van Rutte: informele hulp in plaats van steun
Ten tweede maakt het kabinet een keuze voor informele hulp in plaats van formele ondersteuning; ofwel een keuze voor vrijwilligheid in plaats van professionaliteit. Dat is problematisch.
Om te beginnen is de retoriek in dit debat kwetsend voor diegenen die nu al vrijwillig voor elkaar zorgen. De teneur is immers dat al die informele netwerken zich er tot nu wel erg gemakzuchtig van af hebben gemaakt. Zorgen voor je ouders/buren/vrienden/kinderen – dat zul je! Dat is niet alleen kwetsend voor degenen die nu al zoveel zorgen, daarmee wordt er ook al te gemakkelijk vanuit gegaan dat vrijwilligers complexe zorgtaken, al dan niet met een training, over kunnen nemen.
Ten derde: de kabinetskeuzes zijn ethisch discutabel
Ten derde hebben beide keuzen, ten gunste van autonomie en informaliteit, iets paradoxaals en zijn ze ethisch discutabel. Voor de filosoof Axel Honneth impliceert respect hebben voor de autonomie van mensen ook automatisch dat zij elkaar beschouwen als dragers van gelijke rechten. Momenteel worden juist verschillende van die rechten uitgehold: individuen zijn steeds meer op elkaar aangewezen voor zorg en ondersteuning en daarmee ontstaan er asymmetrische relaties tussen mensen. Autonomie en participatie komen daardoor onder druk te staan. Onheil als ongeval en ziekte laat zich immers niet beteugelen door ‘eigen kracht’. Eigen netwerken zijn er niet altijd. Sterker nog, juist voor kwetsbare mensen is het moeilijk dergelijke netwerken te bouwen en te onderhouden. Maar het voornaamste is: zulke netwerken kunnen altijd besluiten een hulpbehoevende steun en zorg te onthouden.
Zorg en steun die in het verleden zonder aanzien des persoons voor een ieder beschikbaar was, juist omdat ieder mens als een autonoom en volwaardig lid van de samenleving beschouwd wordt, is dat nu niet meer. Ziehier de uitruil van rechtvaardigheid, gelijkwaardigheid en zorg tegen autonomie, zelfredzaamheid en ‘eigen kracht’.
Participatiesamenleving: mannen werken, vrouwen zorgen
Daar komt nog een probleem bij: door de decentralisatie naar de gemeenten raakt de overheid de regie kwijt over de verdeling van middelen. Zij kan daardoor geen invloed meer uitoefenen op de invulling van het begrip participatie. In de praktijk zal blijken dat er vele opvattingen zijn van ‘participatie’, en dat er verschillend invullingen komen. Zo zien we nu al dat vrouwen afhaken op de arbeidsmarkt door de hoge kinderopvangkosten.
Bovendien wordt er – met het grote beroep op eigen kracht en informele netwerken – juist op vrouwen een steeds groter beroep gedaan in het privédomein. Met de participatiesamenleving zijn we dan ook weer terug bij af: het zijn vooral mannen die participeren in arbeid, vrouwen die – onbetaald!- zorgen, en de categorie meest kwetsbaren wordt van weldoenerij afhankelijk.
Geld is te leidend
De verzorgingsstaat moet hervormd worden. Er staan ons grote transities te wachten, en al te vaak gaat het daarbij om geld. Terwijl veel sociale voorzieningen in het leven zijn geroepen omdat zij een bijdrage leveren aan waarden die we als samenleving belangrijk vonden. Bij de heroriëntatie op onze verzorgingsstaat zouden ook deze waarden een rol moeten spelen in de keuzes die we maken. Nu volgt de visie de middelen: het gebrek aan geld moet opgevangen worden door de participatiesamenleving.
Door andersom te redeneren zouden fundamentele keuzen gemaakt kunnen worden ten aanzien van het functioneren van de verzorgingsstaat. Echte transities kunnen pas echt op gang komen als inhoud en moraal leidend zijn bij de beantwoording van deze vragen.
Sabrina Keinemans is als onderzoeker en Lia van Doorn als lector Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening verbonden aan het Kenniscentrum Sociale Innovatie van de Hogeschool Utrecht.