Scholen kunnen jongeren helpen hun netwerk beter te benutten, ook op het mbo

Sociale netwerken zijn cruciaal voor gelijke kansen in onderwijs en werk. Jongeren zijn zich daar te weinig van bewust. Sommigen, vooral mbo’ers op niveau 2, hebben meer last dan plezier van hun netwerk. Scholen kunnen studenten helpen om hun eigen netwerken beter te begrijpen en gebruiken.

Minister Bussemaker onthulde vorige maand drie speerpunten voor gelijke kansen in het onderwijs: stimulerend onderwijs, soepele overgangen en sterke sociale netwerken. Met dat laatste sluit zij aan op de huidige maatschappelijke ontwikkeling waarbij er een grotere nadruk ligt op het sociale netwerk van burgers en hun zelfredzaamheid.

De link tussen het sociale netwerk van jongeren en het voorkomen van ongelijkheid is niet per se vernieuwend. Talloze onderzoeken tonen een verband tussen het sociale netwerk, ook wel sociaal kapitaal genoemd, en bijvoorbeeld geluk, gezondheid en arbeidsmarktkansen. Dit komt onder meer terug in het rapport van de Onderwijsinspectie (2016) , waarin wordt aangetoond dat je achtergrond en dus de sociale contacten die je hebt bepalend zijn voor bijvoorbeeld je studieadvies. Ook weten we dat mbo-jongeren met een groter sociaal netwerk meer baanaanbiedingen krijgen en een grotere kans hebben op een vast contract (Baay, 2015).

Sociale netwerken helpen, deels onzichtbaar en toevallig

Het sociale netwerk bestaat uit mensen in je directe (digitale) leefomgeving, zoals familie, vrienden, kennissen, collega’s en medestudenten. Netwerken kunnen op allerlei manieren helpen (Lin, 2001). Sociale relaties geven bijvoorbeeld informatie over het beroepenveld waar iemand werkt, over openstaande vacatures of over de werkplek en werkgever. Sociale relaties kunnen ook een goed woordje voor je doen of besluitvormingsprocessen – bijvoorbeeld of je wel of niet wordt aangenomen voor een baan – beïnvloeden. Ook kan het hebben van bepaalde, bijvoorbeeld hooggeplaatste, sociale relaties positief op iemand afstralen.

Een werkgever kan het als pre zien als iemand veel of belangrijke mensen in de sector kent. Werkgevers kijken op LinkedIn om te zien wie gemeenschappelijke contacten zijn. Tevens kan de verbinding met anderen in een netwerk het gevoel van eigenwaarde ondersteunen en het kan helpen om je op te trekken aan de groepsnormen. En netwerken kunnen helpen in de vorm van sociaal-emotionele ondersteuning, bijvoorbeeld bij het maken van huiswerk of als het solliciteren tegenzit.

Sommige van deze processen zijn goed zichtbaar, maar deels vinden zij plaats zonder dat mensen het doorhebben. Zo krijgen jongeren met een groter netwerk ook meer baanaanbiedingen als zij hun contacten niet actief gebruiken in hun zoektocht naar werk; het hebben van dat netwerk lijkt dus al ondersteunend (Baay, 2015). Jongeren met een groter sociaal netwerk blijken ook vaker ‘toevallig’ in contact te komen met relevante mensen en ‘toevallig’ te horen van een vacature. Die toevalligheden zijn vaak belangrijk in carrières.

Averechtse werking van omgeving door sociale ondermijning en criminaliteit

Sociaal kapitaal biedt mensen dus heel wat voordelen. Toch kan het ook weinig effect hebben of zich zelfs tegen je keren. Voor jongeren betekent dat te weinig hulp of tegenwerking krijgen vanuit hun sociale netwerk. Een behoorlijke groep mbo-studenten heeft te maken met negatief sociaal kapitaal, zoals connecties met mensen in de criminaliteit of het gevoel sociaal ondermijnd te worden door de omgeving (De Haan, Baay, & Yerkes, 2016). Dit gevoel ontstaat bijvoorbeeld als de sociale omgeving zich kwetsend of denigrerend uitlaat over eigenschappen of kwaliteiten van jongeren of als de sociale omgeving ambities van jongeren demotiveert. Veertig procent van de mbo-studenten ervaart soms tot heel vaak sociale ondermijning in de directe omgeving.

Het ontbreken van positieve hulpbronnen en de aanwezigheid van negatieve bronnen gaan vaak samen bij lager opgeleiden. De combinatie van deze factoren komt op het mbo vaker voor bij studenten van niveau 2 dan van niveau 4. Tijdige identificatie van deze kwetsbare groepen jongeren is essentieel om hen te helpen inzicht te krijgen in hun sociaal kapitaal. Als zij beter weten om te gaan met zowel positief als negatief sociaal kapitaal, kan dat hun kansen in het onderwijs en op de arbeidsmarkt verbeteren.

Scholen kunnen studenten helpen omgaan met hun netwerk

Het onderwijs besteedt al aandacht aan sociale netwerken. Zo is ‘netwerken’ één van vijf loopbaancompetenties (Kuijpers, 2003) die tijdens Loopbaan Oriëntatie en Begeleiding (LOB) aan de orde komen. Toch lijkt meer aandacht voor kansen en belemmeringen uit het sociale netwerk geen overbodige luxe, aangezien jongeren zich hier niet altijd bewust van zijn (Petit, Kuijvenhoven, Van Esch, & Karsten, 2011). Scholen kunnen op de eerste plaats studenten helpen hun sociale netwerk in kaart te brengen. Studenten kunnen hun eigen netwerk niet overzien. Hun positief én negatief sociaal kapitaal in kaart brengen kan hen helpen hier zicht op te krijgen en aandachtspunten met een docent te bespreken.

Vervolgens kunnen scholen studenten leren om effectief om te gaan met hun positief sociaal kapitaal. Bijvoorbeeld door gezamenlijk te bespreken hoe mensen aan stages en (bij)banen komen, door ze te leren hoe ze zich proactief kunnen voorbereiden op een netwerkbijeenkomst of sollicitatiegesprek, door ze te leren hoe ze ook anderen in en met hun netwerk kunnen helpen (wederkerigheid) en door ze te leren wie ze voor welke hulpvraag het best kunnen inschakelen.

Ten slotte kunnen scholen studenten helpen om goed om te gaan met hun negatief sociaal kapitaal. Eerder constateerden we al dat jongeren met name kwetsbaar zijn als risicofactoren samengaan met een gebrek aan positieve of compenserende factoren. Soms ontbreekt een stabiele thuisomgeving, met persoonlijke aandacht en steun van opvoeders en vrienden. Zulke jongeren zijn ermee geholpen als ze op school wel een luisterend oor vinden. Jongeren laten nadenken vanuit wat ze wél hebben, zijn en kunnen is een benadering die kan helpen bij de ontwikkeling van veerkracht (Kuiper & Bannink, 2012).

Pieter Baay is onderzoeker bij het expertisecentrum beroepsonderwijs (ecbo). Hij ontwikkelde met collega’s een instrument waarmee jongeren hulpbronnen en obstakels in hun sociale netwerk in kaart kunnen brengen. Joost de Haan is onderzoeker bij Bureau Bartels.

Foto: GVB Verbindt (Flickr Creative Commons)